BAC 2021-03342/03345
Publicatiedatum 17-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 15 december 2021 (UHT-DC I, UHT-DC-I A en UHT-DH5 A)
Ontvangst bezwaarschrift: 26 december 2021
Overdracht advies aan UHT: 10 februari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert
UHT om het bezwaarschrift gericht tegen de besluiten met kenmerken
UHT-DH5 A en UHT-DC I van 15 december 2021 gegrond te verklaren en
het andere bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift d.d. 26
december 2021, gericht tegen het besluit van 15 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A waarbij het verzoek om compensatie voor de jaren 2015 en 2016 wordt afgewezen; Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift d.d. 26 december 2021, gericht tegen
- het besluit van 15 december 2021 met kenmerk UHT-DH5 A waarbij wordt
meegedeeld dat er voor de jaren 2015 en 2016 geen recht op een
zogenoemde hardheidstegemoetkoming is; - het besluit van 15 december 2021 met kenmerk UHT-DC I waarbij voor de
jaren 2009 tot en met 2014 een compensatie van 76.555 euro wordt toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten
behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Hierna: Wet hersteloperatie
toeslagen, of Whot ) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de
regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder
de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding
Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar
afdeling 2.1. van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de
Wet hersteloperatie toeslagen werkt van afdeling 2.1., voor zover hier relevant,
terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wet hersteloperatie toeslagen bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te
zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wet hersteloperatie
toeslagen.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 12 november 2019 verzocht om een
herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren
2009 en 2016. - Op 16 januari 2021 heeft UHT de ontvangst van dit verzoek bevestigd.
- Bij besluit van 3 juni 2021 (UHT-B DMB2) is aan belanghebbende
meegedeeld dat zij recht heeft op een betaling van minimaal 30.000- euro. - De Commissie van Wijzen heeft de beoordeling van het verzoek van
belanghebbende op 23 augustus 2021 aan UHT toegestuurd. - Bij beschikking van 15 december 2021 (UHT-DC- I) is belanghebbende
bericht dat zij voor de jaren 2009 tot en met 2014 recht heeft op
compensatie KOT 76.555. - Bij beschikking van 15 december 2021 (UHT-DC- I A) september 2021 is
belanghebbende bericht dat zij voor de jaren 2015 en 2016 geen recht
heeft op compensatie KOT. - Bij beschikking van 15 december 2021 (UHT-DH5 A) is belanghebbende
bericht dat zij geen recht heeft op een hardheidstegemoetkoming voor de
jaren 2015 en 2016. - Tegen de beschikkingen van 15 december 2021 met de kenmerken UHTDC I A en UHT-DH 5 A heeft gemachtigde op 26 december 2021 pro forma bezwaarschriften ingediend. Bij het bezwaarschrift gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I A was als bijlage tevens het besluit met kenmerk UHT-DC I gevoegd. Kennelijk is beoogd ook bezwaar tegen het toekenningsbesluit te maken.
- Bij schrijven van 17 mei 2022 heeft gemachtigde de gronden van de pro forma bezwaarschriften aangevuld.
- Na eerder al meermalen bij UHT te hebben aangegeven dat belanghebbende afziet van een hoorzitting, heeft gemachtigde dit in een e-mailbericht van 13 december 2022 aan de Commissie bevestigd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en dat deze ook
overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie constateert dat gemachtigde ten aanzien van de besluiten met de
kenmerken UHT-DC I A en UHT-DH5 A geen inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd. De te bespreken bezwaren betreffen de volgende aspecten.
De jaren na 2016
Tussen partijen is niet in geschil en de Commissie heeft geen reden om ter
zake van een andere voorstelling van zaken uit te gaan- dat niet belanghebbende maar haar partner voor de jaren na 2016 KOT heeft aangevraagd.
Om over bepaalde jaren voor compensatie in aanmerking te komen, dient men
voor die jaren KOT te hebben aangevraagd; de Wet hersteloperatie toeslagen
(hierna: Whot), artikel 2.1. is hier duidelijk over. Belanghebbende voldoet niet
aan een van de vereisten van de Whot en kan voor deze periode niet voor compensatie in aanmerking kan komen. Indien belanghebbende van mening is dat het gemis aan KOT over de jaren na 2016 het gevolg zou zijn van het feit dat zij over de voorafgaande jaren door Belastingdienst/Toeslagen vooringenomen is behandeld, kan zij een verzoek om schadevergoeding indienen bij UHT die vervolgens de Commissie Werkelijke Schade daarover zal raadplegen. Deze Commissie is niet bevoegd om over de vergoeding van dit soort kosten te adviseren.
De periode van de vergoeding van immateriële schade
Op grond van artikel 2.3 vierde lid Whot dient de periode waarover de immateriële schade wordt vergoed te worden berekend van de dagtekening vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking.
Zoals UHT stelt en uit het dossier blijkt, is de eerste neerwaartse correctie van 1
april 2011 en UHT heeft conform de wettelijke regeling deze datum als startdatum van de periode genomen.
De door gemachtigde genoemde datum 24 december 2010 is de dagtekening
van een informatiebrief over de nihilstelling aan belanghebbende.
Gelet op het voorgaande loopt volgens de Whot de periode van 1 april 2011 tot
15 december 2021, de dagtekening van de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
Zoals door gemachtigde gesteld, is de door UHT gehanteerde einddatum 28
september 2021 dan ook onjuist. Het bezwaar is op dit punt gegrond. In eerdere
zaken heeft UHT echter aan de Commissie meegedeeld dat het inmiddels beleid
is om, in geval een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, in afwijking van de Whot,
bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade als einddatum te
nemen: de datum van de uitspraak op het bezwaar. De Commissie geeft UHT
daarom in overweging dit beleid ook in dit geval toe te passen.
Rentevergoeding
De Commissie deelt de mening van UHT dat wat betreft de rentevergoeding
voor de gemiste KOT overeenkomstig de Whot en artikel 27 Awir als einddatum
voor de berekening de datum 15 december 2021 dient te gelden. Echter, gelet wat hierboven over het beleid van UHT ten aanzien van de einddatum van de periode van de vergoeding van immateriële schade is opgenomen, geeft de Commissie ook hier UHT in overweging als einddatum de dagtekening van het besluit op bezwaar te hanteren. De aanvullende vergoedingen zullen overeenkomstig moeten worden aangepast.
Compensatieberekening 2013
De Commissie heeft aan de hand van ''het overzicht beschikkingen 2013 en 2014'' vastgesteld dat het door gemachtigde genoemde bedrag van 20.861 euro niet betrekking heeft op het toeslagjaar 2013 maar op het toeslagjaar 2014. Uit hetzelfde overzicht blijkt dat in de compensatieregeling onder a voor het jaar 2013 terecht het bedrag van 20.084 euro is opgenomen. Dit was de toekende KOT vóór de eerste nihil-beschikking. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.
Compensatieberekening 2014
De Commissie maakt uit de gegevens van de kinderopvang (de zogenoemde
KOT contra info op dat belanghebbende in 2014 kinderopvang heeft afgenomen
in de maanden januari tot en met maart en van 18 augustus tot en met 30 september. Daarna was belanghebbende niet langer de aanvrager van de KOT. UHT heeft de KOT voor dit jaar berekend op 7.739 euro. Dit bedrag is opgenomen onder a van de compensatieberekening. Nu er namens belanghebbende geen gegevens zijn overgelegd op grond waarvan het aannemelijk is dat er in 2014 meer kinderopvang is afgenomen dan UHT stelt en dat er gelet daarop recht was op een hoger bedrag aan KOT, is de Commissie van mening dat het gehanteerde bedrag van 7.739 euro voor juist mag worden gehouden.
Overzicht rente en kosten
De Commissie heeft geconstateerd dat UHT het gevraagde overzicht heeft verstrekt.
Conclusie
De Commissie adviseert om
- Het bezwaarschrift d.d. 26 december 2021, gericht tegen het besluit van 15
december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren; - Het bezwaarschrift d.d. 26 december 2021 gericht tegen de besluiten van 15
december 2021 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC I *voor zover gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DH5 A ongegrond te verklaren ; *voorover gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren
in die zin dat:- de einddattum van de periodes waarover de vergoeding van
immateriële schade en de rente voor gemiste KOT berekend wordt,
in ieder geval te wijzigen in 15 december 2021 maar de Commissie
geeft daarbij nadrukkelijk in overweging om conform het door UHT
aangegeven tegemoetkomend beleid als einddatum de dagtekening
van het besluit op bezwaar te hanteren; - de aanvullende vergoedingen in de compensatieberekening
overeenkomstig aan te passen.
- de einddattum van de periodes waarover de vergoeding van
- Ook adviseert de Commissie om een vergoeding van proceskosten toe te kennen
voor het indienen van een bezwaarschrift (1 procespunt met wegingsfactor 2 en
een waarde van 837 euro.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter