Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03333

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 7 maart 2022 (UHT DC I)

Hoorzitting: 16 december 2024 om 13:15 uur

Overdracht advies aan UHT: 30 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gegrond te verklaren, de bestreden beschikking deels te herroepen
en in de beslissing op bezwaar aan te passen. Verder adviseert de Commissie
het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 7 maart 2022 genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DC I (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904) compensatie
toegekend voor een bedrag van € 139.774 voor de jaren 2006 tot en met 2010.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 11 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van
    de KOT over de jaren 2006 tot en met 2016. Met instemming van belanghebbende en de persoonlijk zaakbehandelaar is het herbeoordelingsverzoek aangepast naar de jaren 2005 tot en met 2010.
  • UHT heeft bij beschikking van 30 april 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
    zij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 19 oktober 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft in haaradvies geoordeeld dat gedurende het jaar 2005 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 138.359.
  • UHT heeft bij beschikking van 24 november 2021 (met kenmerk: UHT-DC-I A) aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor het jaar 2005.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 24 december 2021, ingekomen op 29 december 2021, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft op 14 februari 2023 schriftelijk kenbaar gemaakt dat het bezwaar tegen de beschikking van 24 november 2021 (met kenmerk: UHT-DC-I A) over het jaar 2005 wordt ingetrokken.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 7 maart 2022 (met kenmerk: UHT-DC I) aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 139.774 voor de jaren 2006 tot en met 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 19 april 2022, ingekomen op 19 april 2022, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 20 augustus 2024 bij beschouwing schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 16 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bewaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend.

Volledigheid dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet beschikt over haar (volledige) dossier en daarom de
bestreden beschikking niet op juistheid kan controleren. De schriftelijke beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 7 oktober 2024 aan gemachtigde toegezonden. De Commissie is van oordeel dat UHT door
het indienen van de schriftelijke beschouwing, met daarin een uitgebreide uitleg per
component van de compensatieberekening, de overzichten van het Landelijk
Incassocentrum (hierna: LIC) en de overige producties, de bestreden beschikking
voldoende heeft onderbouwd. Ook gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting
verklaard dat de beschikking door het opgestuurde dossier voldoende is onderbouwd.

De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hiermee niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Compensatieberekening

Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft UHT ambtshalve de compensatieberekening tegen het licht gehouden en vastgesteld dat een aantal componenten van de berekening onjuist is. Het gaat daarbij om de componenten f, n, o en p. Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende gesteld dat ook component m onjuist is. Verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT (component f)
UHT stelt dat bij het vaststellen van het verschil met de laatste vastgestelde beschikking KOT voor de jaren 2006 en 2007 van een onjuist bedrag is uitgegaan. Component f van de compensatieberekening ziet op het verschil tussen het bedrag bij component b en de laatste vastgestelde beschikking KOT. Indien hierbij toeslagrente mee is uitbetaald, wordt dit opgenomen in het bedrag.

De Commissie stelt vast dat de laatst vastgestelde beschikking KOT in 2006 € 10.422
bedraagt. Het verschil met component b hierbij is € 10.422 - € 7.014 = € 3.408. De
Commissie adviseert UHT de berekening ten opzichte van de berekening bij de bestreden beschikking aan te passen in lijn met haar schriftelijke reactie nu deze nadere berekening leidt tot een gunstiger resultaat voor belanghebbende.

De Commissie stelt vast dat de laatst vastgestelde beschikking KOT in 2007 € 9.559
bedraagt. Verder blijkt dat aan belanghebbende een bedrag van € 1.042 aan rente is
betaald. Dit bedrag wordt meegenomen bij de berekening van component f. Het verschil met component b hierbij is € 10.601 - € 0 = € 10.601. De Commissie adviseert UHT de berekening in de beslissing op bezwaar ten opzichte van de berekening bij de bestreden beschikking aan te passen nu deze leidt tot een gunstiger resultaat voor
belanghebbende.

Vergoeding voor juridische kosten (component m)
Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting gesteld dat haar in 2007 ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor juridische hulp. In het oudergesprek heeft zij al verklaard dat zij in 2007 met hulp van een sociaal raadslid een bezwaarschrift heeft opgesteld en ingediend. UHT heeft toegezegd dit bij haar beslissing op bezwaar nader te beoordelen. Op grond van de Wht kan een proceskostenvergoeding worden toegekend.

De Commissie overweegt dat dit onderdeel van de compensatieberekening een forfaitair bedrag betreft voor de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende en aan de belanghebbende in rekening gebrachte rechtsbijstand met betrekking tot een beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, van de Wht. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zich niet te kunnen herinneren of zij kosten heeft gemaakt voor deze hulp. Hoewel de beslissing op bezwaar gericht is tot belanghebbende, acht de Commissie het, mede gelet op het verhaal van belanghebbende en de in het dossier opgenomen beslissing op bezwaar, voldoende aannemelijk dat het bezwaar in 2007 is opgesteld met de hulp van een professional. Dat de tekst van het bezwaarschrift niet (meer) voorhanden is of dat er geen verdere stukken, bijvoorbeeld correspondentie met een hulpverlener, zijn ingediend waaruit aanwijzingen kunnen blijken dat er hulp is geboden, dient naar het oordeel van de Commissie niet voor risico en rekening van belanghebbende te komen.

Gelet op het kader van de achterliggende kinderopvangtoeslagprocedures en de situatie waarin belanghebbende verkeerde, is het voor de hand liggend dat een sociaal raadslid haar juridisch bijstond en dat in dit geval een sociaal raadslid als deskundige moet worden beschouwd. Dit sluit ook aan bij de toepassing van artikel 8:75 Awb, waarbij beroepsmatige bijstand ook door een niet-jurist kan zijn uitgevoerd.
De Commissie adviseert UHT daarom om, op grond van begunstigend en buitenwettelijk beleid, een vergoeding van 0.5 punt met wegingsfactor 2 toe te kennen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), voor het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift met betrekking tot het toeslagjaar 2007.

Rentevergoeding over de gemiste KOT (component o)
UHT komt tot de conclusie dat de rentevergoeding over de gemiste KOT incorrect is
berekend. De Commissie overweegt als volgt. Uit de schriftelijke beschouwing volgt dat de hoogte van de rentevergoeding voor ‘gemiste’ KOT (artikel 2.2, aanhef en onder g Wht) over alle betrokken toeslagjaren verkeerd is vastgesteld. Dit komt doordat er bij de berekening is uitgegaan van een verkeerde einddatum. De einddatum dient aangepast te worden naar de dagtekening van het primaire besluit. In dit geval 7 maart 2022. De Commissie adviseert UHT deze component aan te passen in lijn met haar schriftelijke beschouwing en de compensatie opnieuw te berekenen.

Vergoeding van immateriële schade (component n)
Belanghebbende voert aan dat de lengte van de periode van de vergoeding van de
immateriële moet doorlopen tot aan de afronding van de bezwaarprocedure.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste (interne of externe) vooringenomen handeling door de B/T. Naar de opvatting van de Commissie moet dit beleid ook in het geval van belanghebbende worden gevolgd. De beschikking die is uitgegaan naar belanghebbende dateert van 10 juli 2006. Echter, uit het LIC-overzicht over 2016 leidt de Commissie af dat er op 3 juli 2006 al een interne verwerking heeft plaatsgevonden ten aanzien van de voorgenomen verlaging. De Commissie acht het aangewezen om de eerste vooringenomen handeling door de B/T te dateren op 3 juli 2016.

De Commissie adviseert UHT de bestreden beschikking overeenkomstig dit van de Wht afwijkende maar voor belanghebbende gunstiger beleid aan te passen. De Commissie merkt daarbij op dat UHT geacht wordt dat beleid ook in vergelijkbare gevallen consistent toe te passen. Aangezien sprake is van een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, dient de periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar. De Commissie merkt volledigheidshalve op dat de vergoeding voor immateriële schade niet hoger mag zijn dan het bedrag onder component e.

Aanvullende vergoeding van 1% (component p)
Het advies van de Commissie om de voornoemde componenten in de
compensatieberekening aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de laatste compensatiebeschikking. De Commissie adviseert UHT om deze component daarom eveneens in de herberekening mee te nemen.

Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit (de bestreden beschikking) naar de mening van de Commissie
dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Dit leidt tot het hierna te vermelden advies.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikking van 7 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren en om:

  • in de compensatieberekening met betrekking tot componenten f, m, n en o de
    vergoeding aan te passen op voornoemde punten;
  • de vergoeding voor de immateriële schade opnieuw te berekenen en uit te gaan
    van de einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen (component
    n);
  • de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen (component p);
    een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter