Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03270

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 22 november 2021 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 23 december 2021

Hoorzitting: 25 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 8 april 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de bestreden beschikking deels te herroepen. Daarnaast adviseert de Commissie het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 21 december 2021 is gericht tegen de door UHT genomen “Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade” van 22 november 2021 (met kenmerk: UHT-HD CWS). Met toepassing van de destijds geldende Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (met ingang van 5 november 2022 opgenomen in de afdeling 2.1 van de Wet Hersteloperatie Toeslagen (hierna: Wht)) is aan belanghebbende een aanvullend bedrag van € 24.000,63 euro toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 12 augustus 2020 bij UHT gemeld met een verzoek om herbeoordeling van zijn situatie ten aanzien van de aan hem uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2011.
  • Bij beschikking van 3 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende ter zake van de definitieve compensatie over het toeslagjaar 2011 € 47.742 toegekend.
  • Op 26 januari 2021 heeft belanghebbende de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) verzocht om een aanvullende schadevergoeding.
  • Op 26 oktober 2021 heeft CWS aan UHT geadviseerd om belanghebbende een aanvullende schadevergoeding toe te kennen van € 24.000,63 euro.
  • Bij genoemde beschikking van 22 november 2022 heeft UHT dit advies gevolgd en belanghebbende een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 24.600,63 euro.
  • Bij brief van 21 december 2021, door UHT ontvangen op 23 december 2021, heeft gemachtigde tegen deze beslissing bezwaar gemaakt.
  • Op 21 juni 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • Op 30 juni 2023 heeft CWS op verzoek van UHT een aanvullend advies uitgebracht met betrekking tot de hoogte van de immateriële schadevergoeding.
  • Naar aanleiding hiervan heeft UHT op 7 augustus 2023 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 25 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en op 22 maart 2024 een advies aan UHT opgesteld.
  • Op 8 april 2024 heeft de Commissie vastgesteld dat haar advies van 22 maart 2024 een kennelijke onjuistheid bevat.
  • In het advies van 22 maart 2024 is het aantal dagdelen onjuist vermeld. Ten onrechte is vermeld dat onvoldoende is gebleken dat belanghebbende zeven dagdelen heeft besteed aan bezoeken aan een kantoor van B/T dan wel dat aannemelijk is dat die bezoeken in verband stonden met de KOT-uitkering van belanghebbende. Dit moet echter zijn veertien dagdelen. Het voorgaande geeft de Commissie aanleiding het advies te wijzigen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het is niet in geding dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader

De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het bestreden besluit van UHT het volgende voorop.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld.

De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.

Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.

UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van de CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.

In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.

De Commissie zal hieronder de door belanghebbende ingediende bezwaren tegen de berekening van CWS, die door UHT is gevolgd, bespreken, met uitzondering van het bewaar tegen de volgens belanghebbende misgelopen combinatiekorting, welk bezwaar ter gelegenheid van de hoorzitting is ingetrokken.

Inkomensschade
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij maandelijks gemiddeld € 300 aan inkomen is misgelopen door de problemen met de KOT en heeft om een vergoeding ter zake van € 32.400 verzocht. CWS heeft geadviseerd een bedrag van € 4.200 toe te kennen wegens gemiste overwerktoeslag maar heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er een causaal verband bestaat tussen de problemen met de KOT en de door belanghebbende gestelde gemiste carrièrekansen.

Belanghebbende voert in bezwaar aan dat ten onrechte geen causaal verband is aangenomen tussen de KOT-problemen en zijn gemiste carrièrekansen. Uit de door hem overgelegde verzuimstaten blijkt volgens hem dat hij sinds 2017 1616 uren en 25 minuten geoorloofd afwezig is geweest. Ook heeft belanghebbende een recente medische verklaring overgelegd om aan te tonen dat de gestelde psychische problematiek nog steeds aan de orde is. Voorts heeft belanghebbende wel degelijk € 300 per maand misgelopen, omdat hij als gevolg van zijn mentale toestand en veelvuldig ziekteverzuim minder kon werken op onregelmatige uren en daardoor onregelmatigheidstoeslagen misliep.

Uit het advies van CWS blijkt dat zij het niet aannemelijk acht dat de gemiste doorgroeimogelijkheden van belanghebbende zijn veroorzaakt door de KOT-problemen. Uit de overgelegde stukken leidt CWS af dat al langere tijd sprake was van psychische problematiek voordat de problemen met de KOT begonnen. Eén van de oorzaken van deze psychische problemen zou mogelijk, het uit elkaar gaan van belanghebbende en zijn partner kunnen zijn. Dit zou ook kunnen blijken uit de medische verklaring van de huisarts. Uit de stukken volgt volgens CWS in ieder geval niet dat belanghebbende door de problemen met de KOT schade heeft geleden in verband met gemiste doorgroeimogelijkheden.

Uit de door belanghebbende overgelegde loonstroken volgt volgens CWS voorts dat de gemiddelde overwerktoeslag geen € 300 maar, naar boven afgerond, gemiddeld € 50 netto per maand bedroeg.

Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT op het punt van deze schade het advies van CWS mogen volgen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningen van CWS niet juist zijn. Het bezwaar is ongegrond.

Verletkosten
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij een aantal keren bij B/T langs is gegaan om een betalingsregeling te bespreken en daarvoor en voor het bijwonen van behandelingen in door hem aangevoerde bezwaar- en beroepsprocedures recht heeft op verletkosten berekend op basis van 14 dagdelen, hetgeen zou leiden tot een bedrag van € 1.050. CWS is echter ten onrechte tot een lager bedrag gekomen op basis van zeven dagdelen omdat belanghebbende één bezwaarprocedure en twee beroepsprocedures heeft doorlopen en een halve dag heeft moeten vrij nemen voor het hoorgesprek bij CWS.

De Commissie is het met UHT eens dat CWS op grond van de door belanghebbende aangevoerde gegevens terecht is uitgegaan van de noodzaak voor belanghebbende tot het vrij nemen van zeven dagdelen. Onvoldoende is gebleken dat belanghebbende 14 dagdelen heeft besteed aan bezoeken aan een kantoor van B/T dan wel dat aannemelijk is dat die bezoeken in verband stonden met de KOT-uitkering van belanghebbende. De Commissie ziet geen aanleiding voor een oordeel dat afwijkt van het advies dat CWS omtrent deze schadepost en adviseert UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Rentekosten Belanghebbende meent dat hij recht heeft op een hogere vergoeding voor gemaakte rentekosten dan CWS heeft berekend, specifiek op een bedrag van € 10.365 in plaats van € 5.170. De rente was belanghebbende verschuldigd voor een lening van € 30.000, die belanghebbende op 22 november 2018 heeft afgesloten. Met het geleende bedrag heeft belanghebbende KOT schulden afgelost.

Naar het oordeel van de Commissie heeft CWS voldoende gemotiveerd uitgelegd dat belanghebbende niet het gehele geleende bedrag heeft gebruikt om KOT schulden af te lossen en kan de Commissie UHT volgen in de beoordeling daarvan. Slechts een bedrag van.€ 14.000 (van de in totaal geleende bedrag van € 30.000) is aan B/T betaald. Het is onduidelijk wat belanghebbende met het resterende bedrag heeft betaald. Daarom komt alleen de rente die toegeschreven kan worden aan het bedrag van € 14.000 voor vergoeding in aanmerking. Belanghebbende heeft niet betwist dat hij slechts € 14.000 van het geleende bedrag aan B/T heeft betaald. Deze betaling wordt gestaafd met de in deze procedure ingebrachte overzichten van het Landelijk Incasso Centrum. UHT heeft het advies van CWS met betrekking tot de rente dus terecht gevolgd. De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende ook op dit onderdeel ongegrond.

Kosten juridische bijstand
CWS heeft geadviseerd belanghebbende een bedrag van € 1.687 (inclusief rente) toe te kennen ter zake van kosten juridische bijstand. In bezwaar heeft belanghebbende aangevoerd dat dit bedrag verhoogd moet worden met € 600 omdat de door zijn gemachtigde gedeclareerde kosten hoger zijn uitgevallen. In haar schriftelijke reactie van 21 juni 2022 heeft UHT gesteld dat zij bereid is dit extra bedrag te betalen. De Commissie acht het bezwaar op dit specifieke punt gegrond. Daarom adviseert de Commissie UHT om de vergoeding voor juridische kosten in de beslissing op bezwaar te verhogen.

Immateriële schadevergoeding

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de immateriële schadevergoeding voor belanghebbende zelf en voor zijn kinderen. Belanghebbende stelt in bezwaar dat CWS de door haar geadviseerde bedragen € 7.500 voor belanghebbende en € 2.500 per kind voor ieder van de vier kinderen niet voldoende heeft onderbouwd (totaal € 17.500).

Het advies van CWS dateert van 26 oktober 2021. Op 8 november 2022 heeft CWS de beoordelingskaders gepubliceerd met betrekking tot de immateriële schadevergoeding, Op verzoek van UHT heeft CWS op 30 juni 2023 nader geadviseerd over de immateriële schade aan de hand van de nieuwe beoordelingskaders. Die nadere beoordeling heeft geresulteerd in een lager bedrag dan eerder was geadviseerd (totaal € 19.300 minus € 7.500, het belanghebbende bij de compensatiebeschikking toegekende forfaitaire bedrag). UHT heeft in haar nadere reactie gesteld dat zij het eerder geadviseerde bedrag van € 17.500 (zonder aftrek) zal handhaven omdat belanghebbende niet slechter mag worden van zijn bezwaar.

Uit de nadere advisering van CWS volgt dat CWS in ieder geval bij haar nader advies alle voor de beoordeling van de belanghebbende toekomende immateriële schadevergoeding relevante feiten en omstandigheden in aanmerking heeft genomen. UHT mocht dus op het advies van CWS afgaan. Het bezwaar is ongegrond.

Proceskostenvergoeding
Hoewel het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met kenmerk UHT-HD CWS te herroepen en een hoger bedrag toe te kennen ter zake van juridische kosten, adviseert de Commissie UHT het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen. De (gedeeltelijke) herroeping is het gevolg van het feit dat de desbetreffende kosten hoger bleken te zijn dan het bedrag aan schadevergoeding ter zake van die kosten waarop belanghebbende aanvankelijk aanspraak maakte en dat door CWS en UHT was toegekend. Het niet eerder toekennen van die pas in bezwaar aan de orde gestelde (aanvullende) schade is derhalve niet het gevolg een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Gelet op artikel 7:15 lid 2 Algemene wet bestuursrecht komen de proceskosten daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie UHT het bezwaar deels gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te herroepen op het punt van de juridische kosten en het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter