Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03231

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 juli 2021 met als kenmerk UHT-DC I en 28 juli 2021 met als kenmerk UHT-DC I A

Ontvangst bezwaarschrift: 20 december 2021

Hoorzitting: 24 februari 2022

Overdracht advies aan UHT:17 maart 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren ten aanzien van de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade is berekend en voor het overige ongegrond.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikkingen definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 28 juli 2021.

In de beschikking met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende compensatie toegekend, omdat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag van
belanghebbende in de jaren 2007 tot en met 2010 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar voor de jaren 2007 tot en met 2010 een compensatie toegekend van in totaal € 86.556.
In de beschikking met kenmerk UHT-DC I A is het verzoek tot compensatie over het jaar 2011 afgewezen.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna ook: Whot) in
werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304) komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Whot werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Whot bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 28 juli 2021 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Whot.

De compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde of
    niet toegekende kot (artikel 2.3 lid 1 Whot);
  • vergoeding van de door B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of vergrijp
    (artikel 2.3 lid 2 Whot);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
    (artikel 2.3 lid 3 Whot);
  • vergoeding van immateriële schade van € 500,- per zes maanden (artikel 2.3 lid 4
    Whot);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Whot);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Whot);
  • rentevergoeding over gemiste kot (artikel 2.3 lid 7 Whot);
  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8 Whot).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om herbeoordeling van haar
    kinderopvangtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011.
  • Bij beschikking d.d. 28 juli 2021 met kenmerk UHT-DC I A heeft UHT aan
    belanghebbende meegedeeld dat belanghebbende voor het jaar 2011 geen
    compensatie krijgt.
  • Bij beschikking van 28 juli 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT belanghebbende
    een compensatie toegekend van € 86.556,- voor de jaren 2007 tot en met 2010.
  • Tegen de beschikking van 28 juli 2021 met kenmerk UHT-DC-I A heeft gemachtigde
    bij brief van 20 december 2021, tevens verzonden per email, ontvangen door UHT op 20 december 2021, een pro forma bezwaarschrift ingediend.
  • Bij brief van 2 februari 2022, tevens verzonden per email, heeft gemachtigde de
    gronden van het bezwaar aangevuld.
  • Bij email van 20 juni 2022 heeft gemachtigde desgevraagd aan UHT bevestigd dat
    het bezwaar zich ook richt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I.
  • UHT heeft op 24 oktober 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 24 februari 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid
    van partijen. Het verslag daarvan is achter dit advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het bezwaarschrift is te laat ingediend. UHT is van mening dat sprake is van een
verschoonbare termijnoverschrijding. De Commissie deelt dat standpunt. Het bezwaar
voldoet overigens aan de daaraan gestelde eisen en is daarom ontvankelijk.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd

Belanghebbende heeft in haar aanvullend bezwaarschrift van 2 februari 2022 aangevoerd dat zij de berekening ten aanzien van de schadevergoeding niet kan verifiëren, omdat zij slechts stukken heeft ontvangen die grotendeels weggelakt zijn en omdat niet blijkt hoe het bedrag voor vergoeding van immateriële schade tot stand is gekomen. De Commissie acht aannemelijk dat in het persoonlijk dossier dat volgens het dossier op 17 november 2021 aan belanghebbende is verstrekt, gegevens zijn weggelakt en dat dit dossier aan belanghebbende onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft. Wat daar ook van zij, inmiddels zijn op 13 januari 2023 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan belanghebbende verstrekt en daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 7:4 lid 2 Awb. Verder overweegt de Commissie dat UHT weliswaar de berekening bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende heeft toegelicht, maar dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC overzichten en overige producties het bestreden besluit inmiddels voldoende heeft onderbouwd. Daarmee is het motiveringsgebrek hersteld.

Immateriële schade

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Wet hersteloperatie toeslagen is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie.

De Commissie begrijpt uit het bezwaar van belanghebbende dat zij meent dat haar
werkelijke immateriële schade hoger is dan de forfaitaire vergoeding. Een verzoek tot
toekenning van aanvullende immateriële schade kan worden ingediend bij UHT. Daarover adviseert de Commissie Werkelijke Schade. Indien de beoordeling van het verzoek om toekenning van vergoeding voor aanvullende schade niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die
beschikking bij UHT een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een
advies zal uitbrengen. De Commissie kan daarover in deze procedure dan ook geen advies uitbrengen.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de toekenning van een forfaitaire vergoeding voor immateriële schade op basis van de verstreken periode als zodanig niet is te verenigen met het evenredigheidsbeginsel. De Commissie overweegt daarover dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire toekenning. De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden om te komen tot het oordeel dat toepassing van het in de Whot neergelegde compensatiestelsel in een geval als het onderhavige buiten toepassing zou moeten blijven. De Commissie verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852. Van belang hierbij is dat de Whot ook voorziet in vergoeding van de daadwerkelijke immateriële schade via de procedure bij CWS en dat in alle fases van toekenning in rechtsbescherming wordt voorzien.

Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt dat deze
overeenkomstig artikel 2.3 lid 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen berekend dient te worden vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de
datum van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. In de bestreden beschikking is als datum van de eerste neerwaartse correctiebeschikking 27 april 2009 gehanteerd. In de schriftelijke reactie heeft UHT laten weten dat is gebleken dat de eerste neerwaartse correctiebeschikking van 1 oktober 2008 is, zodat de bestreden beschikking op dit punt niet in stand kan blijven. De Commissie adviseert de berekening op dit punt aan te passen. Wat betreft de einddatum geldt dat UHT in de schriftelijke reactie heeft meegedeeld dat de einddatum van de periode van immateriële schadevergoeding bepaald zal worden op de datum van de beslissing op bezwaar, nu het bezwaar deels gegrond is. Dat is overeenkomstig het beleid van UHT, waarover zij de Commissie in eerdere zaken heeft geïnformeerd.

De Commissie zal UHT dan ook adviseren om bij de beslissing op bezwaar de hoogte van de immateriële schade overeenkomstig dit standpunt te berekenen. In de beslissing op bezwaar zal ook de vaste compensatie van 1 % (onderdeel k van de
compensatieberekening) opnieuw berekend dienen te worden.

Ten aanzien van de beschikking UHT DC I A

Belanghebbende heeft niet betwist dat zij geen kot heeft aangevraagd voor het jaar 2011 Dat maakt dat zij geen recht heeft op compensatie. Daarvoor is noodzakelijk dat
de belanghebbende kot heeft aangevraagd, de Whot is daar duidelijk over.
Voor zover belanghebbende stelt dat zij schade heeft geleden, omdat zij door de
vastgestelde institutionele vooringenomenheid in eerdere jaren geen kot meer heeft
durven aanvragen, terwijl zij wel kosten voor kinderopvang maakte, kan die schade aan de orde komen bij de beoordeling van een verzoek tot toekenning van aanvullende werkelijke schade bij de hiervoor al genoemde Commissie Werkelijke Schade.

Proceskosten

Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten
(bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere
zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te
kennen.

    Conclusie en advies

    De Commissie concludeert dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is. Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

    • het bezwaarschrift gegrond te verklaren ten aanzien van de hoogte van de
      vergoeding voor immateriële schade in verband met de onjuiste berekening van
      de periode, deze opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en
      daarbij ook de vaste compensatie van 1 % opnieuw te berekenen;
    • het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren;
    • een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van
      twee punten met een waarde van € 837 en een wegingsfactor 2.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter