Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-0323

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 april 2021 met kenmerk UHT-DC

Ontvangst bezwaarschrift: 25 mei 2021

Hoorzitting: 31 maart 2022

Overdracht advies aan UHT: 16 juni 2022

Samenvatting

De Commissie acht het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond en adviseert onder andere vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 3 mei 2017 en om de proceskosten van belanghebbende voor de huidige bezwaarprocedure te
vergoeden.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift d.d. 20 mei 2021, is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: de UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 15 april 2021, met kenmerk UHT-DC.

De belanghebbende komt in aanmerking voor het toekennen van een
compensatievergoeding, omdat er door de Belastingdienst/Toeslagen in de beoordeling van de kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt. Aan de belanghebbende is een compensatievergoeding toegekend van € 46.840 over de jaren 2016 t/m 2018.

Procesverloop

Verzoek herbeoordeling

Belanghebbende heeft op 20 december 2019 een verzoek gedaan tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2016, 2017 en 2018.

Meldingsbrief

Bij brief van 24 februari 2020 heeft de UHT aan belanghebbende bevestigd dat haar
melding bij Toeslagen vanwege een mogelijke behandeling die vergelijkbaar is met de
CAF 11-zaak, is ontvangen.

Telefonisch contact

Tussen 10 juni 2020 en 11 december 2020 zijn tussen belanghebbende en/of gemachtigde en de persoonlijk zaakbehandelaar van UHT diverse telefoongesprekken
gevoerd . Uit de notities van deze gesprekken blijkt dat belanghebbende aanvankelijk
heeft verzocht om een herbeoordeling van de toeslagjaren 2015 t/m 2018 en daarna tot de beslissing is gekomen om het verzoek te beperken tot de toeslagjaren 2016, 2017 en 2018.

Vooraankondiging compensatie

Bij brief van 28 december 2020 heeft de UHT vastgesteld dat er bij de beoordeling van
de situatie van de belanghebbende fouten zijn gemaakt en dat zij recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2018. Het voorlopige
compensatiebedrag bedraagt € 46.840.

Bestreden besluit

Bij besluit van 15 april 2021 heeft de UHT de hoogte van het definitieve
compensatiebedrag voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2018 vastgesteld op € 46.840.

De gemachtigde heeft op 20 mei 2021 een bezwaarschrift voorzien van enkele gronden ingediend. Dit is op 25 mei 2021 door de UHT ontvangen. In het bezwaarschrift is door gemachtigde verzocht om het volledige dossier.

Commissie Werkelijke Schade

De gemachtigde heeft een verzoek aanvullende schadevergoeding ingediend, dat op
verzoek van de gemachtigde op 6 juli 2021 is doorgezonden naar de Commissie
Werkelijke Schade (hierna: CWS). CWS heeft deze stukken in behandeling genomen en
gemachtigde op 28 juli 2021 daarvan een bevestiging doen toekomen.

Aanvullende bezwaargronden

Bij brief van 8 november 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende bezwaargronden ingediend.

Verweer

De UHT heeft op 10 januari 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende. De UHT heeft voorts betaal- en verrekenoverzichten over de jaren 2019 en 2020 aan het dossier toegevoegd.

Hoorzitting

Op 31 maart 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: Commissie) een
hoorzitting gehouden in aanwezigheid van belanghebbende en haar gemachtigde, beiden digitaal, alsmede twee vertegenwoordigers van UHT.

Verlengen beslissingstermijn

De termijn voor de beslissing op bezwaar is, met instemming van de gemachtigde, door de UHT verlengd tot 15 mei 2022.

Aanvullende stukken

De UHT heeft op 6 april 2022 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend. Deze is op 14 april 2022 aan gemachtigde verstuurd. Daarop heeft gemachtigde op 28 april 2022 gereageerd. De UHT heeft voorts een definitieve beschikking afwijzing compensatie 2015 (UHT-DCIA) gedateerd 17 maart 2022, ontvangen op 18 maart 2022, nagestuurd evenals het daaraan ten grondslag liggende advies van de Commissie van Wijzen (CvW).

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt:

Herziening compensatiebedrag

Namens belanghebbende stelt gemachtigde zich op het standpunt dat de vastgestelde
compensatie van € 46.840 te laag is en geen recht doet aan de door belanghebbende
geleden materiële- en immateriële schade. Het bedrag zou te laag zijn vastgesteld
doordat er enige onvolkomenheden zijn in de berekening. Daarom verzoekt
gemachtigde om herziening.

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel

Gemachtigde stelt voorts dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en onvoldoende motivering van de definitieve beschikking van 15 april 2021 omdat aan belanghebbende geen overzicht van de uitbetalingen en verrekeningen is verstrekt.

Volledige procesdossier

Gemachtigde heeft verzocht om het volledige procesdossier. Meer specifiek verzoekt
gemachtigde om betaal- en verrekenoverzichten, met name over de jaren 2015 t/m
2020 nu belanghebbende voor die jaren geen KOT heeft ontvangen terwijl zij daar wel
recht op zou hebben.

Gemachtigde stelt dat, ondanks de na de indiening van (de aanvullende gronden van)
het bezwaarschrift overgelegde LIC-overzichten, de berekening van het
compensatiebedrag voor belanghebbende nog steeds onvoldoende transparant is;
onduidelijk is hoeveel zij door de jaren heen heeft betaald en welke bedragen met
elkaar zijn verrekend.

Kinderopvangtoeslag 2015

Voorts stelt gemachtigde dat de situatie met betrekking tot de KOT over het jaar 2015
mede in aanmerking genomen dient te worden bij de berekening van de compensatie.
De problemen zouden in dat jaar zijn ontstaan. Meer in het bijzonder stelt gemachtigde dat belanghebbende in 2015 KOT heeft aangevraagd en dat zij kennelijk al in dat jaar voorwerp van onderzoek was door een plaatsing op de FSV-lijst. Als gevolg hiervan zijn aan belanghebbende allerlei vragen gesteld en is de KOT pas in februari 2016 uitbetaald. Dit heeft geresulteerd in financiële problemen voor belanghebbende, omdat de kosten voor kinderopvang al in 2015 moesten worden voldaan.

Kinderopvangtoeslag 2019 en 2020

Gemachtigde is van mening dat ook ten aanzien van de toeslagjaren 2019 en 2020
compensatie aan belanghebbende had moeten worden toegekend, omdat
belanghebbende ook over die jaren recht had op KOT . In 2018 is de KOT ook
aangevraagd en toegekend, maar deze werd – ten onrechte – teruggevorderd. Een en
ander heeft geleid tot het ontslag van belanghebbende uit haar dienstbetrekking,
waardoor zij financieel in een vicieuze cirkel terecht is gekomen. Dat belanghebbende
over de jaren 2019 en 2020 niet heeft gewerkt is een direct gevolg van de handelswijze
van de belastingdienst.

Juridische kosten

Gemachtigde stelt voorts dat in de definitieve compensatieberekening ten onrechte geen rekening is gehouden met de door belanghebbende gemaakte juridische kosten na 2018, met name in 2020 en 2021.

Kwijtscheldingsregeling

Gemachtigde is tevens van mening dat er geen rekening is gehouden met de
kwijtscheldingsregeling voor de belastingschulden voortkomend uit de kinderopvang
problematiek voor gedupeerde ouders. Belanghebbende zou immers in het verleden
onverschuldigd hebben betaald aan de Dienst.

Immateriële schade

Tot slot voert gemachtigde aan dat de immateriële schade te laag is vastgesteld nu deze geen recht doet aan haar persoonlijke situatie noch aan die van haar kinderen. Hoewel een verzoek aanvullende schadevergoeding is doorgezonden naar CWS, doet
gemachtigde nadrukkelijk een beroep op compensatie voor de kinderen die het
forfaitaire bedrag te boven gaat.

Periode immateriële schade

Gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de startdatum voor de berekening van de
immateriële schade eind 2015 ligt, in ieder geval eerder dan 3 mei 2017. Ter zitting
heeft gemachtigde aangevoerd dat dit onder andere blijkt uit interne berichtgeving van de Dienst.

Verweer

Heroverweging toeslagjaar 2015

Ten aanzien van toeslagjaar 2015 stelt de UHT het volgende. De CvW is van oordeel dat de aanpassingen in de KOT die gedurende het jaar 2015 hebben plaatsgevonden een gevolg waren van de wijzigingen in de gegevens voor de kinderopvang die
belanghebbende zelf heeft aangevoerd. Van institutioneel vooringenomen handelen is volgens de CvW daarom geen sprake. De UHT stelt dat belanghebbende dientengevolge geen recht heeft op compensatie voor het toeslagjaar 2015. De afwijzing – zoals de CvW reeds heeft geadviseerd – dient dan ook in stand te blijven.

Toeslagjaren 2019 en 2020

Voor de toeslagjaren 2019 en 2020 blijkt volgens de UHT uit de tot haar beschikking
zijnde gegevens dat de kinderen na de uithuisplaatsing weer op hetzelfde adres staan
ingeschreven als belanghebbende. Voor de jaren 2019 en 2020 is evenwel geen aanvraag voor kinderopvangtoeslag bij de Dienst ontvangen. Ook zijn geen andere
gegevens over kinderopvang bekend. Bovendien heeft belanghebbende ter zitting bevestigd dat haar kinderen in de jaren 2019 en 2020 geen kinderopvang hebben genoten. Zij geeft aan door het onderzoek haar baan te hebben verloren waardoor zij in de onderhavige periode geen werk had. Gelet op het voorgaande stelt de UHT dat de toeslagjaren 2019 en 2020 niet aanmerking komen voor compensatie. De UHT stelt dat het bovenstaande onverlet laat dat de weg naar CWS openstaat voor eventueel andere (meer) geleden schade dan in de forfaitaire berekening van de compensatie kan worden meegenomen.

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel

Ten aanzien van de stelling van gemachtigde dat het primaire besluit niet aan het
zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel voldoet, stelt de UHT dat het feit dat
gedurende de bezwaarfase de betaal- en verrekenoverzichten aanvankelijk niet aan
belanghebbende zijn verstrekt, niet betekent dat bij het nemen van het primaire besluit het zorgvuldigheids- en /of motiveringsbeginsel is geschonden.

De UHT verwijst hierbij naar diverse adviezen van de Commissie waarin deze zich heeft
uitgelaten over het samenstel van compensatieregelingen en de eventuele schending
van beginselen van behoorlijk bestuur. De conclusie van de Commissie – zo stelt de UHT – is dat het samenstel van compensatieregelingen, met inbegrip van de
Catshuisregeling, niet zonder meer tot een onaanvaardbare of overwegend
onevenwichtige uitkomst leidt. Van belang is dat in alle fases van toekenning in
rechtsbescherming wordt voorzien. Daarbij overweegt de Commissie dat aan de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur weliswaar (in toenemende mate) een grote werking toekomt, maar geen absolute.

De UHT stelt dat in casu geen sprake is van schending van voornoemde beginselen.

FSV-lijst

Ten aanzien van de FSV-lijst stelt de UHT dat deze lijst sinds 2020 is ‘uitgezet’ en niet
meer wordt gebruikt. Belanghebbenden van wie de persoonsgegevens in de FSV
stonden, krijgen een excuusbrief inclusief een Verklaring Geen Fraudeur (hierna: VGF) van het kabinet met – voor zover mogelijk – opgaaf van de reden van registratie in de
FSV. Belanghebbende zal hierover ook worden gebeld tussen 4 april en eind april 2022.
Gelet op het bovenstaande stelt de UHT dat na het doorhalen van de naam van
belanghebbende van de FSV fraudelijst en met het ontvangen van de VGF en
excuusbrief van het kabinet voldoende duidelijkheid is verschaft.

Juridische bijstand 2016 en 2018

Ten aanzien van juridische bijstand stelt de UHT dat geen vergoeding met betrekking tot juridische bijstand voor de jaren 2016 en 2018 is toegekend. Volgens de UHT zou belanghebbende voor het jaar 2016 geen gebruik gemaakt hebben van juridische bijstand en zou belanghebbende tegen de beschikkingen van het jaar 2018 geen bezwaarprocedure zijn gestart.

Juridische bijstand 2017

Ten aanzien van 2017 stelt de UHT zich in de aanvullende schriftelijke reactie van 6 april 2022 op het standpunt dat zij conform eerdere adviezen van de Commissie, in
tegenstelling tot de huidige berekening, wil uitgaan van het hoogste tarief. In dit kader
zal de proceskostenvergoeding voor het jaar 2017 worden aangepast naar een tarief van € 759.

Juridische bijstand huidige procedure

Voor de huidige procedure stelt de UHT dat bij een (deels) gegrond verklaring van het
bezwaarschrift proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.

Kwijtschelding of ontslag van betalingsverplichting

De UHT verwijst naar het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 31 mei
2021, nr. 2021-103578, Staatscourant 2021, 28304. In dit besluit is besloten tot
verruiming van de tegemoetkoming aan gedupeerde ouders. Naast het reeds
toegekende forfaitaire bedrag van € 30.000 zullen de schulden die deze ouders bij de
Belastingdienst hebben worden kwijtgescholden. Aanvullend zullen ook de reeds
afgeloste publieke schulden en bestuurlijke boetes worden gecompenseerd.
Indien benadeelde ouders die voor 13 februari 2021 een bedrag aan compensatie of
tegemoetkoming hebben ontvangen, kunnen aantonen nadien een publieke schuld te
hebben afgelost, die volgens onderhavig besluit zou worden kwijtgescholden, komt hen een extra compensatie toe. Deze compensatie maakt geen onderdeel uit van de reeds bekende herstelregelingen. Ten aanzien van de door gemachtigde verzochte compensatie van belastingschulden ontstaan uit de kinderopvangproblematiek, die naar oordeel van belanghebbende onverschuldigd zijn betaald, stelt de UHT dat het onderhavige besluit ziet op kwijtschelding van openstaande vorderingen en niet op in het verleden gepleegde verrekeningen. Indien belanghebbende de reeds ontvangen compensatie heeft aangewend tot aflossing van publieke schulden, dan kan zij een verzoek indienen voor extra compensatie.

Immateriële schade

Ten aanzien van de periode waarover immateriële schadevergoeding moet worden
toegekend, stelt de UHT dat uit het dossier blijkt dat belanghebbende bij brief van 3
mei 2017, naar aanleiding van het CAF-onderzoek, om informatie is verzocht.

De UHT meent dan ook dat de immateriële schade opnieuw dient te worden berekend,
te weten vanaf 3 mei 2017 tot en met de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

De vergoeding voor de immateriële schade is in de rechtspraak gevormd en forfaitair
opgebouwd en compenseert derhalve niet de door belanghebbende geleden werkelijke schade. Het verzoek van belanghebbende om aanvullende schadevergoeding dient derhalve te worden voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).

Kindregeling

Met betrekking tot de Kindregeling wordt momenteel een wettelijke basis gecreëerd, die nog in werking moet treden.

De UHT zegt toe dat zodra hier meer over bekend is, dit wordt gedeeld (met
belanghebbende). In de tussentijd hoeven kinderen nog niets te doen. De Kindregeling
zal gebaseerd worden op de omstandigheid dat een ouder als gedupeerde is
aangemerkt.

Conclusie

De UHT komt in de aanvullende schriftelijke reactie tot een gewijzigde conclusie:

  • Het bezwaarschrift is gedeeltelijk gegrond;
  • De immateriële schadevergoeding moet worden aangepast, waarbij de periode
    vanaf 3 mei 2017 tot en met de datum beslissing op bezwaar wordt
    aangehouden;
  • De toeslagrente wordt opnieuw berekend tot en met de dagtekening van de
    beslissing op bezwaar;
  • De vergoeding voor proceskosten over het jaar 2017 wordt verhoogd;
  • De in rekening gebrachte invorderingsrente, ad € 289, wordt in de
    compensatieberekening onder A opgenomen;
  • De extra compensatie van 1% van het subtotaal zal worden verhoogd;
  • Juridische kosten in de huidige procedure dienen te worden vergoed, maar vallen
    buiten het toepassingsbereik van de Compensatieregeling. De UHT zal in de
    beslissing op bezwaar een vergoeding voor deze kosten opnemen;
  • De UHT stelt dat ten aanzien van het overige – te weten compensatie voor de
    jaren 2015, 2019 en 2020 – het bezwaarschrift ongegrond is.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
    • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna:
      Compensatieregeling), gedateerd:
      o 6 december 2019, Staatscourant 9 december 2019, 66172;
      o 20 mei 2020, Staatscourant 26 mei 2020, 28700;
      o 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020, 45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de
    verhoging van het tarief voor de vergoeding van de kosten van door een derde
    beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep van 8 december
    2020, Staatsblad 2020, 524 (hierna: Besluit tot wijziging van het Besluit
    proceskosten).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in het geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het
ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toeslagjaar 2015

Gemachtigde stelt dat belanghebbende in 2015 KOT heeft aangevraagd maar dat de
uitbetaling daarvan lang op zich liet wachten. Belanghebbende was genoodzaakt zelf voor de kinderopvang te betalen waardoor problemen ontstonden. Gemachtigde schrijft de trage uitbetaling van de aangevraagde KOT toe aan een FSV-registratie ten laste van belanghebbende en meent dat een en ander grond is om ook het jaar 2015 in de compensatie te betrekken. De Commissie heeft naar aanleiding van het gestelde de UHT verzocht om in aanvulling op de in de schriftelijke reactie van UHT toegezegde separate beschikking ook alle relevante op het jaar 2015 betrekking hebbende stukken te produceren, omdat die stukken in het dossier niet aanwezig zijn. Belanghebbende zal daarna de gelegenheid krijgen om op die stukken te reageren. Al die stukken heeft de UHT echter niet bij de Commissie ingediend. Wel heeft de UHT een Definitieve beschikking afwijzing compensatie 2015 (UHT-DC-IA) overgelegd en een advies van de Commissie van Wijzen dat aan die afwijzing ten grondslag ligt.

Daarmee heeft de UHT niet voldaan aan het verzoek van de Commissie. Immers wordt
de Commissie daarmee niet in staat gesteld zich zelfstandig een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen. De Commissie adviseert de UHT met klem alsnog onderzoek te doen naar hetgeen zich in het jaar 2015 heeft afgespeeld, meer in het bijzonder of belanghebbende door plaatsing op de FSV-lijst voorwerp was van onderzoek hetgeen heeft geleid tot een (sterk) vertraagde uitbetaling van de KOT, en om de uitkomst van dat onderzoek te betrekken bij de te nemen beslissing op bezwaar.

Herbeoordeling toeslagjaren 2019 en 2020

De Commissie stelt vast dat belanghebbende in de jaren 2019 en 2020 niet heeft
gewerkt, dat zij geen kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en dat haar kinderen geen kinderopvangtoeslag hebben genoten. Gelet op het voorgaande komt de Commissie tot de conclusie dat belanghebbende op grond van de Compensatieregelingen in deze jaren niet in aanmerking komt voor compensatie.
Voor eventuele (anders) geleden schade over de jaren 2019 en 2020 verwijst de
Commissie belanghebbende naar de CWS.

Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel

De Commissie deelt de opvatting van de UHT dat van belang is op welke wijze het
primaire besluit tot stand is gekomen. Nu de UHT de onderhavige betaal- en verrekenoverzichten als producties bij de (aanvullende) schriftelijke reactie heeft ingediend, is hiermee voldoende duidelijk gemaakt hoe in de onderhavige toeslagjaren 2016, 2017 en 2018 de betalingen en verrekeningen hebben plaatsgevonden en hoe het compensatiebedrag voor deze jaren tot stand is gekomen. Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze kunnen leiden. De Commissie overweegt dan ook dat geen sprake is van strijd met het motiverings en/of zorgvuldigheidsbeginsel.

Proceskosten eerdere procedures

De Commissie stelt vast dat UHT op goede gronden heeft geconcludeerd dat
belanghebbende niet in aanmerking komt voor een vergoeding voor juridische bijstand voor de jaren 2016 en 2018 en dat UHT voor het jaar 2017 conform eerdere adviezen van de Commissie, in tegenstelling tot de huidige berekening, wil uitgaan van het hoogste tarief. In dit kader zal de proceskostenvergoeding voor het jaar 2017 (Beroepsschrift en hoorzitting bij de Raad van State) worden aangepast naar een tarief
van € 759.

Component betaalde rente en kosten

De Commissie constateert in de berekening bij het compensatiebedrag dat het
component “door u betaalde rente en kosten” is geplaatst onder sub g, terwijl eerder
door de Commissie uiteen is gezet (zie BAC 2020-029) dat de opzet van het stelsel van
compensatie en in het bijzonder paragraaf 3.1.1. van de Compensatieregeling voldoende grondslag bieden voor vergoeding van de in rekening gebrachte toeslagrente, die feitelijk ten laste van de belanghebbende is gekomen.

Derhalve adviseert de Commissie om de compensatie van de rekening gebrachte
toeslagrente en kosten in de compensatieberekening op te nemen onder sub a
(compensatiebedrag) en dit te herstellen in de beslissing op bezwaar.

Kwijtscheldingsregeling schulden

De Commissie stelt vast dat het besluit waar gemachtigde een beroep op doet enkel ziet op openstaande vorderingen en niet op in het verleden gepleegde verrekeningen. Indien de belanghebbende de ontvangen tegemoetkoming heeft aangewend tot aflossing van publieke schulden, zou gemachtigde een verzoek kunnen indienen bij Sociale Banken Nederland (hierna: SBN). De Commissie adviseert de UHT de gemachtigde te informeren over de wijze waarop dit verzoek kan worden ingediend.

De Commissie stelt vast dat belanghebbende extra compensatie verzoekt op grond van de Kindregeling die nog in werking moet treden. De Commissie onderschrijft het voornemen van de UHT om gemachtigde en belanghebbende onverwijld te verwittigen als hierover meer bekend is.

Immateriële schade

De Commissie onderschrijft het voornemen van de UHT om de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen vanaf 3 mei 2017, de datum van de brief waarin belanghebbende in het kader van een CAF-onderzoek om informatie is gevraagd over 2016 en 2017, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.

De Commissie overweegt – wellicht ten overvloede - ten aanzien van een hogere of aanvullend verlangde vergoeding van immateriële schade dat dergelijke verzoeken om vergoeding van werkelijke schade moeten worden gericht aan de CWS.

Correctiebesluiten 2016

De Commissie onderschrijft het voornemen van UHT om het bedrag voor
correctiebesluiten voor het jaar 2016 te verhogen met een bedrag van € 289 dat als
toeslagrente bij belanghebbende in rekening is gebracht. Dit betekent dat het
compensatiebedrag van belanghebbende verhoogd moet worden met dit bedrag,
materiele schadevergoeding over dit bedrag, toeslagrente over dit bedrag en 1% over
het bedrag van de totale compensatie.

Proceskostenvergoeding huidige procedure

Voor de proceskosten in de onderhavige procedure heeft belanghebbende, nu de
Commissie het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond acht, recht op een forfaitaire
proceskostenvergoeding. In overeenstemming met eerdere adviezen van deze
Commissie, zoals bijvoorbeeld BAC 2020-029, adviseert de Commissie de UHT in de
onderhavige procedure vier procespunten (één punt voor het indienen van het
bezwaarschrift en één punt voor het verschijnen op de hoorzitting, tegen een
wegingsfactor 2) toe te kennen tegen het hoogst geldende tarief.

Conclusie en advies

De Commissie acht het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond en gelet op het vooraanstaande
adviseert de Commissie de UHT het volgende:

  • Om voor de kosten voor rechtsbijstand voor 2017 een vergoeding toe te kennen
    van 4 punten tegen het hoogste tarief;
  • De vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 3 mei 2017, zijnde de
    datum van de brief waarin belanghebbende in het kader van het CAF-onderzoek
    om informatie is gevraagd, tot de datum van de dagtekening van de beslissing op
    bezwaar;
  • Om het compensatiebedrag met € 289 te verhogen en over dit bedrag materiële
    schadevergoeding en toeslagrente toe te kennen;
  • Om de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen;
  • Om de proceskosten van belanghebbende voor de huidige bezwaarprocedure te
    vergoeden, waarbij een wegingsfactor 2 voor elke van de twee toe te kennen
    procespunten wordt gehanteerd, tegen het hoogst geldende tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter