Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03204

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: van 13 oktober 2021 met kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 22 oktober 2021 en 25 november 2021

Hoorzitting: 16 november 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, dit besluit deels te herroepen en de compensatieberekening te herzien. Voorts adviseert de Commissie om vergoeding van de proceskosten toe te kennen voor wat betreft het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I en de hoorzitting. Advisering ter zake de beschikking met kenmerk UHT-DC I A behoeft niet plaats te vinden aangezien het bezwaar tegen dat besluit is ingetrokken.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde] namens mevrouw [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 13 oktober 2021 met kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020 nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking met kenmerk UHT-DC I aan
belanghebbende over de toeslagjaren 2011, 2012, 2013 en 2015 een definitief compensatiebedrag van € 88.459 toegekend. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T)
heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van
belanghebbende. Bij beschikking met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT bepaald dat B/T
geen fouten heeft gemaakt over het jaar 2015 en dat de situatie van belanghebbende
daarom niet wijzigt.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 22 januari 2021 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2011 tot en met 2016. Zoals blijkt uit het beoordelingsformulier van UHT zijn de jaren 2014 en 2016 komen tot vervallen tijdens een oudergesprek.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 1 juli 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft kort
    samengevat geoordeeld dat BIT zich terecht op het standpunt stelt dat de
    compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke
    regelingen (hierna: Awir) en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir
    niet van toepassing zijn voor de maanden augustus tot en met december van het
    jaar 2013 en voor het toeslagjaar 2015. CvW merkt daarnaast nog op dat UHT
    heeft geconcludeerd dat over de toeslagjaren 2011, 2012 en voor de maanden
    januari tot en met juli van het toeslagjaar 2013 de compensatieregeling wel van
    toepassing is.
  • Bij brief van 10 augustus 2021 (met kenmerk UHT-VC I) heeft UHT een voorlopig
    compensatiebedrag van € 87.519 aan belanghebbende toegekend.
  • Bij beschikking van 13 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT het definitieve compensatiebedrag voor belanghebbende over de toeslagjaren 2011,
    2012 en de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2013 vastgesteld op € 88.459. Bij beschikking van dezelfde datum met kenmerk UHT-DC-I A is het verzoek tot compensatie voor 2015 afgewezen omdat er volgens UHT geen fouten zijn gemaakt in de beoordeling van de KOT over het jaar 2015.
  • Bij brieven van 18 november 2021 heeft gemachtigde bezwaar aangetekend tegen zowel de beschikking met kenmerk UHT-DC I als de beschikking van UHTDC-I A. In de brief die betrekking heeft op de beschikking met kenmerk UHT-DC I wordt tevens verzocht om herbeoordeling van de jaren 2008 tot en met 2010.
  • Bij beschikking van 16 maart 2022 heeft UHT de definitieve compensatiebeschikking van 13 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I herzien en de hoogte van de definitieve compensatie over de toeslagjaren 2008 en 2011 tot en met 2013 vastgesteld op € 98.957.
  • UHT heeft op 31 augustus 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
    van belanghebbende.
  • Bij brief van 14 november 2023 heeft de gemachtigde een aantal bezwaargronden
    ingetrokken en aanvullende gronden ingediend.
  • Op 16 november 2023 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende
    behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is
    achter dit advies gevoegd.
  • Bij brief van 27 november 2023 heeft UHT aanvullende informatie verstrekt.
  • De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft de bezwaren behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bij genoemde brief van 14 november 2023 is het bezwaar tegen de afwijzing van het
verzoek tot compensatie over de periode 1 augustus 2013 tot en met 31 december
2013 en over 2015 ingetrokken (besluit met kenmerk UHT-DC I A). In de brief wordt
voorts gesteld dat belanghebbende afziet van herbeoordeling van de jaren 2009 en Tenslotte legt belanghebbende zich er in deze procedure bij neer dat aan immateriële schadevergoeding slechts € 500 per half jaar kan worden toegekend.

Immateriële schadevergoeding

Belanghebbende voert aan dat de immateriële schadevergoeding niet over de juiste
periode is berekend. UHT heeft vastgesteld dat deze over de periode 28 april 2010 tot en met 3 maart 2022 diende te worden berekend. Volgens belanghebbende is de juiste
periode 26 februari 2010 tot en met 16 maart 2022. Zij heeft een brief gedagtekend 26
februari 2010 ontvangen waarin werd medegedeeld dat de KOT op nihil werd gesteld en de definitieve compensatiebeschikking is van 16 maart 2022.

De Commissie overweegt dat de vergoeding voor immateriële schade op grond van
artikel 2.3 lid 4 Wht een forfaitaire vergoeding bedraagt van € 500 voor ieder half jaar
dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2 onderdeel a Wht en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar. Daarbij wordt opgemerkt dat het indienen van bezwaar niet per definitie betekent dat de vergoeding voor immateriële schadevergoeding wordt doorgetrokken. Immers, indien het bezwaar gegrond wordt verklaard zal de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie hetzelfde blijven. Voor zover belanghebbende betoogt dat haar (werkelijke) immateriële schade hoger is dan deze forfaitaire vergoeding, kan zij uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijk geleden schade in te dienen bij UHT, dat ter advisering wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).

Uit de nadere reactie van UHT op 27 november 2023 blijkt dat de brief van 26 februari
2010 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet
bestuursrecht (Awb) en dat de datum van deze brief moet worden gehanteerd als begindatum voor de berekening van de vergoeding van de immateriële schade. De
Commissie onderschrijft deze conclusie van UHT en oordeelt dat het bezwaar op dit
onderdeel gegrond is. De Commissie adviseert UHT in de beslissing op bezwaar een
herberekening te maken van de vergoeding voor immateriële schade met als
ingangsdatum 26 februari 2010 en als einddatum de datum van de beslissing op
bezwaar.

Rentevergoeding gemiste KOT

UHT heeft tijdens de hoorzitting erkend dat er in de schriftelijke reactie voor wat betreft de ingangsdatum voor de rentevergoeding per abuis een onjuiste datum is vermeld en dat rente vergoed moet worden vanaf 1 juli 2009 over de compensatie over 2008 en zo vervolgens steeds vanaf 1 juli volgend op het jaar waarop de compensatie betrekking heeft. Zij heeft echter de juiste berekening uitgevoerd.

Verrekening met KOT 2012 in 2015

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een aantal verrekeningen van de KOT
2012 zoals die blijken uit het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzicht). Tijdens de hoorzitting heeft UHT samen met gemachtigde het LIC-overzicht
over 2012 doorgenomen en onduidelijkheden toegelicht. Gemachtigde heeft vervolgens te kennen gegeven dat de bezwaren tegen de desbetreffende verrekeningen niet worden gehandhaafd. Deze bezwaargrond behoeft geen verdere behandeling.

Proceskostenvergoeding

Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de door haar gemaakte
kosten voor rechtsbijstand. Nu het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I ten dele gegrond is en leidt tot een (gedeeltelijke) herroeping van het bestreden
besluit, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van rechtsbijstand in
deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en deelname hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding
per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking
met kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren, dit besluit gedeeltelijk te herroepen, de compensatieberekening te herzien en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie constateert dat het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A is ingetrokken zodat daarover niet behoeft te worden geadviseerd.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter