Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-03191

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 september 2021 met kenmerk UHT-DC

Ontvangst bezwaarschrift: 5 november 2021

Overdracht advies aan UHT: 6 november 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift d.d. 5 november 2021 is gericht tegen de door Belastingdienst/ Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag met kenmerk UHT-DC van 27 september 2021.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling. Gelet daarop moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 14 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 8 mei 2021 is belanghebbende het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend.
  • Op 19 juli 2021 heeft belanghebbende de vooraankondiging compensatie ontvangen waarin is geoordeeld dat voor de toeslagjaren 2013 en 2016 tot en met 2018 een compensatie zal worden toegekend van € 109.165.
  • Bij beschikking van 27 september 2021 is aan belanghebbende voor de toeslagjaren 2013 en 2016 tot en met 2018 een definitief compensatiebedrag van € 139.165 toegekend.
  • UHT heeft op 3 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende. Deze reactie is aan gemachtigde toegestuurd.
  • Op 8 september 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt. Dit verslag is bij het advies gevoegd.
  • Op 20 september 2023 heeft gemachtigde nadere stukken toegestuurd. Deze zijn doorgezonden aan UHT.
  • UHT heeft bij e-mailbericht van 28 september 2023 op de door gemachtigde nagestuurde stukken gereageerd.
  • Bij e-mailbericht van 6 oktober 2023 heeft UHT een bericht van gemachtigde d.d. 5 oktober 2023 doorgestuurd; zowel gemachtigde als UHT vragen de Commissie advies uit te brengen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geding.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Wht

Gemachtigde heeft aangegeven het op bepaalde punten niet eens te zijn met de Wht; zo zou de schuld aan KOT die belanghebbende nog open had staan, als publieke schuld moeten worden kwijtgescholden en zou de vergoeding voor immateriële schade per jaar afzonderlijk moeten worden vergoed.

Voor zover gemachtigde heeft bedoeld te stellen dat het bepaalde in de Wht onredelijk en onbillijk is, gaat de Commissie hieraan voorbij. Het is niet aan UHT om een politieke keuze van de wetgever over de wijze van compenseren op rechtvaardigheid te toetsen. Dat betekent dat de wet, behoudens wanneer deze strijdig is met één of meer in verdragen vervatte rechtsregels, gevolgd moet worden, ongeacht het antwoord op de vraag of de wetgever wellicht ook andere keuzes had kunnen maken.

Artikel 2.3 lid 1 onder a en b Wht bepaalt uitdrukkelijk dat een nog niet betaald bedrag van de terugvordering op het compensatiebedrag in mindering dient te worden gebracht. Dit komt er op neer dat slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde KOT indien en voor zover die teruggevorderde KOT door de gedupeerde is betaald of ten nadele van haar of hem is verrekend.
Deze vermindering in de regeling is kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de KOT niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald.

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Wht is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. De compensatie van de immateriële schade wordt, gelet op de Wht, niet toegekend per individuele stopzetting per toeslagjaar, maar voor de totale periode tussen de initiële intrekking van de KOT en de afhandeling van de compensatie.

Gelet op het voorgaande meent de Commissie de Wht op deze punten correct is toegepast.

Periode vergoeding immateriële schade

Gemachtigde stelt dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade berekend wordt onjuist is: deze dient in ieder geval te lopen tot en met de datum van de beschikking op bezwaar of tot de afronding van de procedure bij de CWS.

De Commissie wijst er op dat deze bezwaarschriftenprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaardvergoedingen op grond van de Wht; de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade is een andere.

UHT heeft in de aanvullende schriftelijke reactie aangegeven dat er bij de berekening van de periode waarover de immateriële schade dient te worden vergoed niet de juiste einddatum is gehanteerd; de juiste datum had 15 maart 2023 (datum definitieve compensatiebeschikking) moeten zijn.

De Commissie deelt deze mening. Op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht bedraagt het compensatiebedrag voor de immateriële schade immers een forfaitair bedrag van € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking.

Kostenvergoeding eerdere procedures

Gemachtigde voert aan dat vergoeding toegekend dient te worden voor de door belanghebbende in eerdere jaren ingediende bezwaarschriften nu zij daarbij werd bijgestaan door haar financieel adviseur. In haar e-mailbericht van 5 oktober 2023 wijst gemachtigde er op dat de Wht geen eisen stelt aan de juridische ondersteuning, noch aan wie een bezwaar ondertekent.

Daarover overweegt de Commissie als volgt. Artikel 2.2. sub f Wht voorziet in
compensatie voor proceskosten. Dit betreft een vergoeding van de kosten van
door een derde beroepsmatig en aan de belanghebbende in rekening gebrachte
rechtsbijstand met betrekking tot beschikkingen tot het verminderen of niet
toekennen van KOT of het beëindigen van een voorschotverlening voor KOT.
Deze forfaitaire proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het
Besluit proceskosten bestuursrecht (zie artikel 2.3 lid 6 Wht jo. artikel 2.2,
onderdeel a).

De Commissie ziet geen aanleiding om UHT te adviseren een vergoeding toe te
kennen voor de door belanghebbende ingediende bezwaarschriften. Gemachtigde
heeft na de hoorzitting een e-mail van [de heer] d.d. 8 september 2023 toegestuurd waarin hij schrijft dat hij de overgelegde bezwaarschriften heeft ingediend. Wat daar ook van zij, feit blijft dat gesteld noch aannemelijk is gemaakt dat voor het opstellen van deze bezwaarschriften aan belanghebbende kosten van rechtsbijstand in rekening zijn gebracht.

Rentevergoeding en aanvullende vergoeding van 1%

Op de hoorzitting is door UHT aangegeven dat in de compensatieberekening de rentevergoeding voor gemiste KOT niet juist is en zal worden aangepast in het besluit op bezwaar (bob); de einddatum van de periode van berekening zal gesteld worden op 15 maart 2023. Daarbij is opgemerkt dat, nu het bezwaarschrift om die reden gegrond moet worden verklaard, de datum van de bob zal worden gehanteerd als einddatum van de berekeningsperiode van de immateriële schade. Tevens is aangegeven dat dit gevolgen zal hebben voor de aanvullende vergoeding van 1%. De Commissie adviseert UHT hier uitvoering aan te geven.

De jaren 2010, 2011, 2012 en 2015

Gemachtigde geeft aan dat belanghebbende mogelijk nog in aanmerking komt voor compensatie voor de toeslagjaren 2010, 2011, 2012 en 2015.

De Commissie laat deze jaren, nu deze geen deel uit maken van de onderhavige
procedure, verder buiten beschouwing.

De Commissie adviseert om het bezwaarschrift gegrond te verklaren ten aanzien van de rentevergoeding gemiste KOT en de einddatum van de immateriële schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en aldus te herroepen. Tevens adviseert zij een proceskostenvergoeding toe te kennen van 2 procespunten met elk een wegingsfactor 2 tegen de hoogste vergoeding per procespunt.

Conclusie

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter