Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02981

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 18 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC IA en 18 mei 2022 met kenmerk UHT-DC-1

Ontvangst bezwaarschrift: 21 oktober 2021 en 20 mei 2022

Hoorzitting: 16 december 2022

Overdracht advies aan UHT: 28 februari 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie {hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift d.d. 18 oktober 2021 ongegrond te verklaren en het bezwaarschrift d.d. 17 mei 2022 (gedeeltelijk) gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde], namens [belanghebbende], ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 18 oktober 2021 (UHT-DC-A) over de toeslagjaren 2008, 2012 en de maanden februari tot en met december 2013 en de definitieve beschikking compensatie KOT van 18 mei 2022 (UHT-DC-1) over de toeslagjaren 2007, 2011 en 2013.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Whot werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Whot bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Whot.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 19 november 2019 een verzoek tot herbeoordeling van de KOT 2011 tot en met 2013 gedaan; op 8 maart 2021 heeft zij ook om
    herbeoordeling van de jaren 2007 en 2008 gevraagd;
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) is in haar advies van 6 augustus 2021 tot de conclusie gekomen, kort gezegd, dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2008, 2012 en de maanden februari tot en met december 2013 niet in aanmerking komt voor compensatie maar wel voor de toeslagjaren 2007, 2011 en voor de maand januari 2013. Voor de maand januari 2013 is namelijk gebleken dat er te weinig KOT is toegekend voor het tweede kind van belanghebbende.
  • Bij brief van 18 oktober 2021 (UHT-DC-I A) is belanghebbende meegedeeld dat dit bij de beoordeling van de KOT over 2008, 2012 en de maanden februari tot en met december 2013 geen fouten zijn gemaakt en dat ze daarom niet in aanmerking komt voor compensatie.
  • Bij brief van 19 oktober 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.
  • Bij brief van 18 mei 2022 (UHT-DC I) is belanghebbende meegedeeld dat er over de toeslagjaren 2007, 2011 en 2013 fouten zijn gemaakt. Het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 25.589. Dit is aangevuld tot € 30.000.
  • Bij brief van 17 mei 2022, ontvangen op 20 mei 2022, heeft gemachtigde namens
    belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.
  • UHT heeft op 26 oktober 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 16 december 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit
    advies.
  • Ter hoorzitting heeft de Commissie nadere vragen gesteld aan UHT en gevraagd
    deze uiterlijk 6 januari 2023 schriftelijk te beantwoorden.
  • Op 2 januari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de vragen.
  • Bij e-mailbericht van 17 januari 2023 heeft gemachtigde gereageerd op de nadere
    schriftelijke reactie van UHT.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften tijdig zijn ingediend en ontvangen en dat ze ook overigens voldoen aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie heeft de bezwaren gevoegd behandeld.

Bezwaar d.d. 19 oktober 2021

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de CvW in haar advies niet rept over toeslagjaar 2013 en dat de conclusie van UHT dat belanghebbende in de periode van februari tot en met december 2013 niet gedupeerd zou zijn om die reden feitelijke grondslag mist.

De Commissie overweegt dat de CvW in haar advies van 6 augustus 2021, onder overweging 3.5, uitdrukkelijk overweegt dat voor januari 2013 de compensatieregeling van toepassing is. Dit heeft ermee te maken dat voor januari 2013 te weinig KOT is toegekend voor het tweede kind van belanghebbende. In overweging 4 rept de CvW, onder meer, uitdrukkelijk over de periode februari tot en met 31 december 2013. Vastgesteld moet derhalve worden dat de CvW wel ingaat op toeslagjaar 2013 in haar advies. Het op dit punt ontwikkelde bezwaar van belanghebbende is dan ook tevergeefs voorgedragen.

Gemachtigde heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat er ( ook) sprake is van
institutioneel vooringenomenheid ten aanzien van toeslagjaar 2012, omdat er voor dat jaar geen uitvraag is gedaan.

De Commissie overweegt dienaangaande dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt op 2 december 2015 tegen de definitieve beschikking KOT over 2012. Naar aanleiding van het bezwaar is de beschikking herzien en heeft belanghebbende een nabetaling
ontvangen van € 479. Ten aanzien van dat toeslagjaar heeft dus reeds een toets
plaatsgevonden waarvoor, naar moet worden aangenomen, kennelijk relevante stukken zijn ingediend. Geplaatst tegen de achtergrond van die specifieke omstandigheden acht de Commissie het enkele uitblijven van een uitvraag over 2012 niet getuigen van een zodanige mate van onzorgvuldigheid dat reeds daarom zou moeten worden aangenomen dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.

Bezwaar d.d. 17 mei 2022

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking op
onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat de stukken waarop de compensatieberekening is gebaseerd ontbreken.

In de schriftelijke reactie en ter hoorzitting heeft UHT aangegeven dat er een verkeerde
einddatum voor de berekening van de immateriële schade is gehanteerd. Dit had 18 mei 2022 moeten zijn. De hoogte van de immateriële schadevergoeding wordt opnieuw berekend waarbij de dagtekening van de beslissing op bezwaar als einddatum wordt gehanteerd. Dit heeft tot gevolg dat ook de vergoeding van rente wegens gemiste kinderopvangtoeslag her berekend zal moeten worden. Zoals ter hoorzitting is besproken dient ook het bedrag onder d van de compensatieberekening aangepast te worden. In zoverre is het bezwaar gegrond. De Commissie adviseert daarom het compensatiebedrag aan te passen alsmede, voor zover toepasselijk, de bedragen die daarmee samenhangen of daarop voortbouwen.

Voor het overige is de Commissie van oordeel dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de daarbij gevoegde producties, de nadere schriftelijke toelichting van 2 januari 2023 en de ter hoorzitting gegeven toelichting, de bestreden beschikking voldoende is onderbouwd en waarbij, tegen de achtergrond van de aangevoerde bezwaren, niet aannemelijk is geworden dat UHT voor het overige de grenzen van wat nog als een zorgvuldige behandeling kan worden beschouwd, heeft genaderd laat staan overschreden.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie om:

  • het bezwaar van 18 oktober 2021 ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar van 17 mei 2022 (gedeeltelijk) gegrond te verklaren;
  • het compensatiebedrag aan te passen alsmede, voor zover toepasselijk, de bedragen die daarmee samenhangen of daarop voortbouwen;
  • een proceskostenvergoeding van 2 punten toe te kennen voor het hoogste tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter