BAC 2021-02873
Publicatiedatum 27-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 november 202 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 18 november 2021
Hoorzitting: 2 december 2022
Overdracht advies aan UHT: 30 maart 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar van belanghebbende ongegrond te verklaren en een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 17 november 2021 (UHT-DC I).
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat er bij de beoordeling van de
situatie van belanghebbende over de toeslagjaren 2008 en 2010 fouten zijn gemaakt.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar voor de jaren 2008 en 2010 een compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt
afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 17 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van
de KOT. Op 9 juli 2021 is belanghebbende met haar persoonlijk zaakbehandelaar
telefonisch overeengekomen dat de herbeoordeling van de KOT ziet op de jaren
2008 en 2010. - Bij definitieve beschikking van 17 november 2021 is aan belanghebbende een compensatie van € 28.400 toegekend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 17 november 2021, binnengekomen op 18 november 2021, tegen de definitieve beschikking een pro forma bezwaarschrift
ingediend. - Gemachtigde heeft bij e-mail van 19 september 2022 de gronden van bezwaar
aangevuld. - UHT heeft op 4 oktober 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van belanghebbende. - Op 22 december 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij het
advies. - UHT heeft op 12 januari 2023 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend, waarop gemachtigde niet inhoudelijk heeft gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat
het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Vaststaande feiten
De KOT over 2008 is bij voorschotbeschikking van 24 oktober 2008 vastgesteld op € 4.568 en bij definitieve beschikking van 7 juni 2011 vastgesteld op € 0.
De KOT over 2010 is bij voorschotbeschikking van 30 oktober 2010 vastgesteld op € 13.345 en bij definitieve beschikking van 3 juli 2013 vastgesteld op € 13.920.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT het compensatiebedrag voor de
toeslagjaren 2008 en 2010 juist heeft berekend.
Teruggevorderde KOT
Gemachtigde heeft aangevoerd dat een bedrag van € 3.573 had moeten worden
meegenomen in de compensatieberekening over toeslagjaar 2008. De Commissie stelt
vast dat dit het bedrag betreft dat met de eerste voorschotbeschikking van 7 oktober
2008 is vastgesteld. Hierna is het voorschot bij herziene voorschotbeschikking van 24
oktober 2008 opnieuw vastgesteld voor een bedrag van € 4.568. Dit betreft de laatste beschikking voorafgaand aan de brief van 26 februari 2010, waarin de
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) aan belanghebbende mededeelt dat zij geen
recht meer heeft op KOT voor 2008 en het voorschot moet terugbetalen.
Ingevolge artikel 3.1 Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken dat ten tijde van de beoordeling van het compensatiebedrag gold artikel 2.2 van
de op 5 november 2022 in werking getreden Wht, bestaat de compensatie onder
andere uit het bedrag waarop een beschikking tot het verminderen of niet toekennen
van KOT of het beëindigen van een voorschot voor KOT ziet. De Commissie is zich ervan bewust dat het totaalbedrag dat belanghebbende moest terugbetalen niet blijkt uit de brief van 26 februari 2010 en dat UHT geen andere brieven of beschikkingen heeft overgelegd waar het terug te betalen bedrag op vermeld staat. Echter, acht de
Commissie het aannemelijk dat het beoogde terug te betalen bedrag het laatst
vastgestelde bedrag betreft. Dit is immers het bedrag aan KOT waar belanghebbende
tot aan het moment van de 'stop-brief' recht op had en het bedrag aan KOT dat
daadwerkelijk is uitgekeerd.
De Commissie kan gemachtigde niet volgen in het standpunt dat de bedragen uit de
voorschotbeschikkingen op zichzelf staande bedragen zijn die bij elkaar opgeteld moeten worden. Uit het LIC-overzicht, zoals toegelicht door UHT, valt af te leiden dat de KOT over 2008 voor een bedrag van € 4.568 is uitbetaald. Naar het oordeel van de
Commissie heeft UHT dit bedrag daarom als uitgangspunt kunnen nemen voor de
compensatieberekening voor het jaar 2008. De Commissie acht het bezwaar op dit
onderdeel ongegrond.
Rente over gemiste KOT
Ter zitting heeft gemachtigde aangevoerd dat uit de schriftelijke reactie van UHT niet
blijkt hoe de rente over gemiste KOT is berekend. UHT heeft de renteberekening in de
nadere schriftelijke reactie van 12 januari 2023 toegelicht. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt over het niet
uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het
beëindigen van de voorschotverlening van de KOT, rente vergoed. De rente wordt
berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Ingevolge artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en is het rentepercentage gelijk aan het percentage dat ingevolge artikel 30hb Algemene wet inzake rijksbelastingen ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt gehanteerd.
UHT heeft in de toelichting van 12 januari 2023 verwezen naar het bedrag waarover
rente wordt berekend, het gehanteerde percentage en de aanvangsdatum en einddatum van het desbetreffende tijdvak. Duister is evenwel gebleven hoe de periodieke rentepercentages die golden binnen dat tijdvak, zijn meegenomen in de berekening. De Commissie begrijpt, na berekening van de rente aan de hand van de door de Belastingdienst gebruikte formule voor het berekenen van belastingrente over
inkomstenbelasting, dat UHT een formule hanteert waarbij een gemiddeld
rentepercentage over het gehele tijdvak wordt berekend. Het rekenen met een
gemiddeld rentepercentage leidt tot een minimaal verschil in het totaalbedrag in
vergelijking met de formule waarbij de verschillende rentepercentages per periode
afzonderlijk over het bedrag aan gemiste KOT worden berekend. In het geval van
belanghebbende is dit een verschil van € 0,34. De Commissie acht dit verschil
verwaarloosbaar en adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren. De Commissie geeft UHT in overweging om bij het nemen van de beslissing op de bezwaren van belanghebbende alsnog de duidelijkheid te verschaffen over de formule die wordt gehanteerd om het over het tijdvak genomen gemiddelde rentepercentage te berekenen. Nu belanghebbende pas door het instellen van bezwaar op een essentieel punt voldoende duidelijkheid krijgt over de motivering van het bestreden besluit, is de Commissie van oordeel dat de kosten van juridische bijstand voor deze procedure vergoed moeten worden.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren
en een vergoeding van de proceskosten toe te kennen en om daarbij volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht per procespunt een wegingsfactor 2 toe te kennen en het hoogste bedrag per procespunt te hanteren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter