Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02861

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 4 november 2021 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A en 3 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 8 december 2021 en 11 april 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 26 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen de beschikking van 3 maart 2022 deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen twee compensatiebeschikkingen van 4 november 2021 (met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) waarin is medegedeeld dat belanghebbende over de jaren 2010, 2012, 2013, 2014 en 2015 geen recht heeft op compensatie. In de compensatiebeschikking van 3 maart 2022 (met kenmerk UHT-DC I) wordt aan belanghebbende over de jaren 2008, 2009 en 2011 een compensatie van € 40.117, - toegekend.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 31 maart 2020 verzocht om herbeoordeling van de KOT over de toeslagjaren 2008 tot en met 2015.
  • Bij beschikking van 21 april 2021 heeft belanghebbende een bedrag van € 30.000, - toegekend gekregen.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 20 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling en hardheidsregeling over de jaren 2010 en van 2012 tot en met 2015 niet van toepassing zijn. Voor de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011 is de compensatieregeling wel van toepassing.
  • Bij brief van 4 november 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 39.414, -. De compensatie wordt toegekend omdat over de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011 door Belastingdienst/Toeslagen (hierna B/T) fouten zijn gemaakt. Omdat aan belanghebbende al eerder € 30.000, - is toegekend, wordt de compensatie met € 9.414, - aangevuld.
  • Bij beschikkingen van 4 november 2021 is over de toeslagjaren 2010 en van 2012 tot en met 2015 geen compensatie toegekend, noch op grond van vooringenomenheid (UHT-DC-I A), noch op grond van hardheid (UHT-DH5 A)
  • Bij beschikking van 3 maart 2022 (UHT-DC I) is de compensatie over de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011 definitief vastgesteld op € 40.117, -.
  • Tegen de beschikkingen van 4 november 2021 (UHT-DC-I A en UHT-DH5 A) heeft gemachtigde op 8 december 2021 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Op 30 september 2022 heeft gemachtigde de bezwaren tegen de twee beschikkingen ingetrokken.
  • Tegen de beschikking van 3 maart 2022 heeft gemachtigde op 8 april 2022 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Op 30 september 2022 heeft gemachtigde de inhoudelijke gronden van het bezwaar ingediend.
  • UHT heeft op 27 november 2023 een schriftelijke reactie op de bezwaren van belanghebbende gegeven.
  • Op 30 september 2022 heeft gemachtigde de Commissie verzocht de zaak op de stukken af te doen. De Commissie ziet daarom op grond van artikel 7:3 onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af van het horen van belanghebbende.
  • De Commissie heeft het bezwaarschrift behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie stelt allereerst vast dat gemachtigde het bezwaarschrift gericht tegen de twee beschikkingen van 4 november 2021 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A op 30 september 2022 heeft ingetrokken zodat alleen geadviseerd wordt met betrekking tot de beschikking van 3 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.


De compensatieberekening over de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011
Belanghebbende meent dat in de compensatieberekening met betrekking tot 2009 onderdeel a en c ten onrechte uitgegaan is van € 8.406, - terwijl er voorschotbeschikkingen zijn geweest die uitgingen van hogere bedragen, te weten: € 13.591, - en € 9.414, -. Er is niet inzichtelijk gemaakt waarom in de berekening uitgegaan wordt van € 8.406,-. UHT stelt dat voorafgaand aan de nihilstelling van de KOT bij beschikking van 3 mei 2010 de hoogte van het voorschot KOT werd vastgesteld op € 8.406, -. Vervolgens is de KOT vanwege een doorgegeven wijziging bij beschikking van 3 mei 2010 op nihil gesteld. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft voor de nihilstelling geen nadere uitvraagbrieven gestuurd zodat belanghebbende vooringenomen is behandeld.


In de artikelen 2.2 onder a en artikel 2.3, eerste lid van de Wht is bepaald dat het bedrag van onderdeel a van de compensatieberekening wordt bepaald door het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd. Dit bedrag wordt vermeerderd door het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd maar niet verder dan tot nihil met een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente of een alsnog toegekende KOT of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.


De Commissie kan zich vinden in het standpunt van UHT, zoals dat is beschreven in de schriftelijke reactie van 27 november 2023, dat voorafgaand aan de nihilstelling belanghebbende bij beschikking van 7 april 2010 de KOT op voorschotbasis € 8.406,- toegekend kreeg. Op 9 april 2010 heeft belanghebbende op verzoek van B/T een wijziging doorgegeven en duidelijk gemaakt dat zij in 2009 geen toeslagpartner meer zou hebben. De B/T heeft vervolgens vanwege deze doorgegeven wijziging het voorschot bij beschikking van 3 mei 2010 op nihil gesteld. Nadere uitvraagbrieven zijn in de systemen van de B/T niet te vinden zodat het handelen van de B/T als vooringenomen aangemerkt dient te worden. De Commissie meent dat UHT in haar schriftelijke reactie inzichtelijk heeft gemotiveerd hoe aan het bedrag van € 8.406,- is gekomen. De genoemde bedragen waaraan belanghebbende in haar bezwaarschrift refereert (€ 13.591, - en € 9.414, -) zijn niet de bedragen die voorafgaand aan de nihilstelling van de KOT aan belanghebbende zijn toegekend.


De Commissie merkt verder op dat in toeslagjaar 2009 een tweetal neerwaartse bijstellingen van de KOT hebben plaatsgevonden. De eerste neerwaartse bijstelling vond plaats doordat met de voorschotbeschikking van 18 juni 2009 het voorschot werd gesteld op € 13.591,- en bij beschikking van 1 oktober 2009 werd aangepast naar € 6.250,-. Verlaging vond plaats vanwege een aanpassing van de opvangperiode van één jaar naar een half jaar. De tweede neerwaartse bijstelling was gelegen in een aanpassing van de opvangperiode van een geheel jaar naar een periode van 1 januari tot en met 30 november 2009 zodat de KOT werd bijgesteld van € 9.414,- naar € 8.656,-. Gewezen kan worden op de beschikkingen van 16 en 17 juni 2020. De Commissie meent dat UHT genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat het hier gaat om een tweetal reguliere aanpassingen van de KOT omdat de opvangperiode is gewijzigd en dat er te dien aanzien geen sprake is geweest van vooringenomen handelen door B/T.


De Commissie laat buiten beschouwing dat belanghebbende nadien, maar ook gelegen in toeslagjaar 2009, nadelige gevolgen heeft ondervonden vanwege het CAF-onderzoek naar Gastouderopvang Appelbloesem. Vanwege de nihilstelling zou component c van de compensatieberekening dan € 6.251,- bedragen en dat is ten nadele van belanghebbende. Deze bezwaargrond treft geen doel.


Vergoeding voor immateriële schade
UHT heeft in haar schriftelijke reactie nader uitgelegd dat als startdatum voor het vaststellen van de immateriële vergoeding voor schade uitgegaan dient te worden van de eerste neerwaartse correctie, en komt hiermee uit op 17 september 2010. Daarbij wordt gewezen op het RKT-overzicht van 2009 waarin is vermeld dat belanghebbende gebruik maakte van gastouderbureau Appelbloesem en daarvoor geen eigen bijdrage betaalde. Belanghebbende heeft hierdoor geen recht op KOT. UHT meent dat in het bestreden besluit voor de startdatum ten onrechte uitgegaan is van 17 april 2010. De hoogte van deze vergoeding blijft ongewijzigd € 12.000,-.


De Commissie meent dat op grond van artikel 2.3, vierde lid, van de Wht als startdatum genomen dient te worden uitgegaan van het tijdsverloop tussen de datum van de eerste neerwaartse correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking van 3 maart 2022. De eerste neerwaartse correctiebeschikking (de startdatum) is op 3 mei 2010 naar belanghebbende gestuurd met de mededeling dat de KOT over 2009 op nihil wordt beschikt. Deze wijziging heeft echter geen gevolgen voor de juiste hoogte van de vergoeding voor immateriële schade. Het gaat hier afgerond om 24 halve jaren (€ 500, - per half jaar) zodat de vergoeding ongewijzigd € 12.000, - blijft.


Rentevergoeding gemiste KOT
UHT heeft in haar schriftelijke reactie uitgelegd dat over de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011 is uitgegaan van een onjuiste einddatum (d.d. 19 januari 2022) terwijl de juiste datum 3 maart 2022 had moeten zijn. Deze wijziging heeft tot gevolg dat de hoogte van de rentevergoeding voor gemiste KOT over eerder genoemde jaren hoger uitvalt, te weten: € 2.224,- , € 3.519,- en € 1.696,-.


De Commissie meent dat door wijziging van de rentevergoeding KOT het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaart moet worden en adviseert UHT daarom de vergoeding van de rente over gemiste KOT in de compensatieberekening te herzien. Dit heeft tot gevolg dat de berekening ook op een aantal andere punten behoort te worden aangepast. In de eerste plaats ten aanzien van de berekening van de vergoeding voor immateriële schade en daarbij als einddatum de datum van de beslissing op bezwaar te hanteren. In de tweede plaats zal door herziening van de rentevergoeding gemiste KOT ook de 1% aanvullende rentevergoeding aangepast moeten worden.


Strijd met het zorgvuldigs-en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is genomen.


De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het bestreden besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de B/T tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT. De Commissie is daarom van oordeel dat het bestreden besluit door middel van het indienen van de schriftelijke reactie, met een verwijzing naar de bijbehorende producties, voldoende is onderbouwd.


De Commissie stelt verder vast dat gemachtigde op 21 februari 2024 het bezwaardossier en schriftelijke reactie toegezonden heeft gekregen. Op basis van de in het bezwaardossier opgenomen stukken heeft belanghebbende inzicht kunnen krijgen in de totstandkoming van de twee beslissingen van 4 november 2021 en het bestreden besluit van 3 maart 2022. Namens belanghebbende zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze kunnen leiden.


De Commissie is gelet op het vorenstaande van oordeel dat UHT haar besluit in voldoende mate heeft gemotiveerd en dat niet gebleken is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Deze bezwaargrond treft geen doel.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van één procespunt (indienen van een bezwaarschrift) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaar (deels) gegrond te verklaren en in de beslissing op bezwaar de volgende elementen van de compensatieberekening van 3 maart 2022 als volgt aan te passen:

  • de rentevergoeding voor de gemiste KOT te herzien;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van één procespunt met een wegingsfactor twee en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter