Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02768

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 6 september 2021 met kenmerk UHT-DC I A en 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 3 oktober 2021 en 2 december 2021

Hoorzitting: 3 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 8 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaarschriften gedeeltelijk gegrond te verklaren, de bestreden beschikkingen te herroepen en een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift d.d. 3 oktober 2021, is gericht tegen de door UHT genomen beschikking ‘afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag’ van 6 september 2021 met kenmerk UHT-DC I A.

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 2 december 2021, is gericht tegen de beschikking ‘definitieve compensatie
kinderopvangtoeslag’ van 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC I.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 28 december 2020 een verzoek om herbeoordeling gedaan voor het jaar 2009.
  • Op 27 juli 2021 heeft de Commissie van Wijzen haar advies over het al dan niet
    toekennen van compensatie voor de jaren 2005, 2007 en 2009 aan UHT toegestuurd.
  • Bij beschikking van 6 september 2021 (UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht
    dat zij, conform het advies van de Commissie van Wijzen, geen recht heeft op
    compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) voor de jaren 2005, 2007 en 2009.
  • Bij brief van 3 oktober 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 6 september 2021.
  • Bij beschikking van 26 november 2021 (UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 50.992 voor de jaren 2006 en 2008.
  • Tegen de beschikking van 26 november 2021 heeft gemachtigde bij brief van 2 december 2021 een pro forma bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 23 mei 2022 en 20 juli 2022 de bezwaarschriften aangevuld.
  • UHT heeft op 20 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende. Deze reactie is aan gemachtigde gestuurd.
  • Op 3 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.
  • Op 7 december 2023 heeft UHT een aanvullende reactie gestuurd. Gemachtigde heeft op 8 januari 2024 hierop gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de
toegekende compensatie voor de jaren 2006 en 2008 op de juiste wijze heeft berekend en of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2005, 2007 en 2009 af te wijzen.

Bezwaarschrift 1

2005

Belanghebbende heeft gesteld dat pas eind 2006 KOT is toegekend terwijl belanghebbende meent op tijd de aanvraag voor toeslagjaar 2005 te hebben gedaan.
Belanghebbende heeft schade geleden, omdat zij de kinderopvanginstelling moest
betalen en te laat de KOT heeft ontvangen. Belanghebbende meent ook KOT te hebben terugbetaald voor toeslagjaar 2005.

De Commissie overweegt als volgt. Het standpunt dat belanghebbende de aanvraag op tijd heeft ingediend is niet onderbouwd. Uit het dossier blijkt ook niet dat er over
toeslagjaar 2005 terugvorderingen hebben plaatsgevonden. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat er voor toeslagjaar 2005 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) dan wel hardheid van het stelsel. De Commissie is van mening dat belanghebbende daarom voor toeslagjaar 2005 niet in aanmerking komt voor een compensatie en adviseert dit bezwaar ongegrond te verklaren.

2007

Gemachtigde heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, en betwist dat belanghebbende wijzigingen heeft doorgevoerd. Gemachtigde heeft daarnaast gesteld
dat belanghebbende bedragen heeft terugbetaald aan B/T, terwijl zij geen bedragen
heeft ontvangen.

UHT heeft aangegeven dat de kot neerwaarts is bijgesteld als gevolg van reguliere
wijzigingen die bh zelf heeft doorgegeven en dat er sprake was van een gewijzigd
toetsingsinkomen. De uiteindelijke kosten voor kinderopvang in 2007 waren bovendien hoger dan het bedrag aan KOT dat aan de kinderopvanginstelling is uitgekeerd. Het gehele bedrag aan KOT is dus aan belanghebbende ten goede gekomen.

Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Uit de ingevulde antwoordformulieren en de bijgeleverde jaaropgaaf blijkt dat er, conform de
doorgegeven wijzigingen, door een van de kinderen opvang is genoten in 2007. De
doorgevoerde wijzigingen lijken dus juist te zijn geweest. In 2007 is er meer KOT aan de kinderopvanginstelling overgemaakt dan is toegekend aan belanghebbende. Het
toegekende bedrag aan KOT is daarmee volledig ten goede gekomen aan belanghebbende. Gelet op het voorgaande is de Commissie van mening dat het niet
aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2007 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De redenen voor de bijstellingen van de KOT waren gelegen in wijzigingen in de omstandigheden van belanghebbende en zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven dan ook in beginsel geen aanspraak op compensatie of tegemoetkoming. De Commissie adviseert het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Gemachtigde heeft gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat in andere vergelijkbare
gevallen wel compensatie is toegekend. Nu niet is komen vast te staan dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld, acht de Commissie dit argument aangaande de
toepassing van het gelijkheidsbeginsel, nu het zonder grond is gebleven, niet overtuigend.

2009

Gemachtigde stelt dat voor toeslagjaar 2009 sprake is van hardheid. In de aanvullende
schriftelijke reactie van 7 december 2023 heeft UHT het standpunt ingenomen dat het
bezwaar op dit punt gegrond moet worden verklaard en dat voor toeslagjaar 2009 sprake is van hardheid, waarvoor belanghebbende gecompenseerd moet worden. De Commissie sluit zich hierbij aan.

Bezwaarschrift 2

Algemeen bezwaar

Belanghebbende stelt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd waardoor het in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Ten aanzien van de voorbereiding en motivering van het besluit overweegt de Commissie dat UHT de bestreden beslissing inderdaad niet uitvoerig heeft toegelicht, maar de Commissie is van mening dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van het invulformulier, beschikkingen en de aanvullende schriftelijke reactie, het bestreden besluit in ieder geval voldoende is onderbouwd.

Compensatieberekening

UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat de compensatieberekening op een aantal punten incorrect is. De bedragen onder de letters B, C, en F zouden gelet daarop ten nadele van belanghebbende moeten worden aangepast, hetgeen in strijd is met het verbod op reformatio in peius. De betreffende bedragen blijven derhalve ongewijzigd. Bij de berekening van de rente over gemiste KOT is echter ten nadele van belanghebbende een onjuiste einddatum gehanteerd.

Ter zitting heeft UHT toegezegd component M, de rente over gemiste KOT aan te passen, omdat bij de berekening 26 november 2021 als einddatum had moeten worden gehanteerd. Als einddatum voor de berekening zal nu de dagtekening van de beslissing op bezwaar gehanteerd moeten worden. Dit heeft tot gevolg dat ook de bedragen onder component N (aanvullende vergoeding 1%) en component L (vergoeding immateriële schade) aangepast moeten worden in de beslissing op bezwaar.

De Commissie overweegt als volgt. Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de
heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de
bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze
rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.

Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe
compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren
herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie
geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC I waartegen het bezwaar is gericht.

Met het standpunt van UHT, om component M wel en de bedragen onder de
componenten B, C en F niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies.

Beroepsmatig verleende rechtsbijstand

Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van (juridische hulp) van de gemeente. De Commissie wijst erop dat de compensatie van component K van de
compensatieberekening een vergoeding betreft voor beroepsmatig verleende
rechtsbijstand. De Commissie is van mening dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er destijds sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

O/GS

Gemachtigde heeft aangevoerd dat uit de door UHT overgelegde screenshot niet blijkt
dat voor alle jaren geen sprake is geweest van een onterechte O/GS-kwalificatie.

Op de door UHT overgelegde screenshot, waarop het BSN van belanghebbende te zien is staat de volgende tekst opgenomen: ‘De ouder is beoordeeld. Er is geen O/GS
vastgesteld.’ De Commissie gaat uit van de juistheid van deze informatie en is, met UHT, van oordeel dat uit de overgelegde informatie afdoende blijkt dat geen sprake is geweest van een O/GS-kwalificatie betreffende belanghebbende.

Proceskostenvergoeding

Nu zal worden geadviseerd de bestreden beschikking ‘definitieve compensatie
kinderopvangtoeslag’ van 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC I te herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Omdat de Commissie adviseert de beschikking van 6 september 2021 met kenmerk UHTDC I A in stand te laten adviseert de Commissie in deze bezwaarprocedure geen
proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de commissie, de hiervoor geformuleerde vraag
deels bevestigend beantwoordend, om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:

  • de bestreden beschikking ‘definitieve compensatie kinderopvangtoeslag’ van 26 november 2021 met kenmerk UHT-DC I te herroepen en voor toeslagjaar 2006 en
    2008 de bedragen bij component M (rentevergoeding over gemiste KOT), component N (aanvullende vergoeding 1%) en component L (vergoeding immateriële schade) aan te passen;
  • compensatie op basis van de hardheidsregeling toe te kennen voor toeslagjaar 2009;
  • een proceskostenvergoeding voor onderhavige procedure toe te kennen;
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter