Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02765

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 4 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 26 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 2 december 2021

Hoorzitting: 15 maart 2023

Overdracht advies aan UHT: 17 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 4 augustus 2021 (UHT-DC-I A) en Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 26 oktober 2021 (UHT-DC I).


Met toepassing van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare
(CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: de Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2015 een compensatie toegekend en is compensatie voor de toeslagjaren 2009 en 2016 afgewezen.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikel 8.6 Wht moeten de bestreden beschikkingen van 4 augustus 2021 en 26 oktober 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 29 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) over de toeslagjaren 2009 tot en met 2016.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 16 juli 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2009 en 2016 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen en dat er geen reden is voor toepassing van de hardheidscompensatie.
  • Bij brief van 4 augustus 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2015 toegezonden. Daarbij is het voorlopige compensatiebedrag vastgesteld op
    € 73.556,-.
  • Bij beschikking van 4 augustus 2021 is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2009 en 2016.
  • Met de definitieve beschikking van 26 oktober 2021 is de voorlopige compensatie met € 779,- aangevuld tot € 74.335,-.
  • Tegen de definitieve beschikking heeft gemachtigde op 1 december 2021 een pro-forma bezwaarschrift ingediend.
  • Het bezwaarschrift is op 8 juni 2022 aangevuld met gronden.
  • UHT heeft op 21 december 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 15 maart 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Na de hoorzitting hebben gemachtigde en UHT bij e-mailbericht van 2 april 2023 respectievelijk 12 mei 2023 aanvullende informatie verstrekt. Partijen hebben vervolgens op 15 mei 2023 en 5 juni 2023 op elkaars verstrekte informatie gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Het bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I, de toekenning
Component a toeslagjaren 2012 en 2013
Gemachtigde stelt dat UHT in de definitieve compensatieberekening onder componenten a en c is uitgegaan van de verkeerde bedragen. Voor het toeslagjaar 2012 had niet het bedrag van € 9.126,- als uitgangspunt moeten worden genomen, maar het bedrag van de eerdere voorschotbeschikking van € 15.371,-. Voor het toeslagjaar 2013 had niet uitgegaan moeten worden van het bedrag van € 9.020,- maar van de eerdere voorschotbeschikking van € 15.263,-. Met betrekking tot het verschil tussen deze bedragen, te weten € 6.245,- respectievelijk € 6.243,- is ook sprake van vooringenomen handelen c.q. hardheid. Met betrekking tot het toeslagjaar 2012 heeft gemachtigde gewezen op twee brieven in het bezwaardossier, waaruit blijkt dat belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) tot tweemaal toe heeft verzocht om een betalingsregeling, maar waar zij nooit een reactie op heeft gekregen. Als gevolg hiervan zijn de financiële problemen voor belanghebbende nog groter geworden dan zij al waren. UHT stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over voornoemde bedragen omdat sprake is van een onregelmatigheid in de zin van artikel 2.1. lid 2 Wht. De KOT was toegekend voor de opvang van het oudste kind van belanghebbende, dat echter al sinds 2011 naar de middelbare school ging. Op grond van artikel 2.1. lid 2 Wht blijft compensatie dan achterwege, zelfs als sprake zou zijn van vooringenomen handelen. De Commissie merkt naar aanleiding hiervan het volgende op.


Op grond van de Wet kinderopvang wordt onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Door belanghebbende wordt niet betwist dat het oudste zoon in de toeslagjaren 2012 en 2013 al naar het voortgezet onderwijs ging en er daarom geen recht was KOT. De Commissie volgt UHT daarom in het standpunt dat de hiervoor genoemde verlaging van de KOT over de toeslagjaren 2012 en 2013 terecht heeft plaatsgevonden en dat in beginsel sprake is van een onregelmatigheid in de zin van artikel 2.1. lid 2 Wht, op grond waarvan compensatie achterwege blijft.


De Commissie zet echter vraagtekens bij het standpunt van UHT ter zitting dat bij een onregelmatigheid in de zin van artikel 2.1. lid 2 Wht nooit sprake zou kunnen zijn van compensatie. De Commissie heeft kennis genomen van het document “Uitgangspunten beoordeling” gedateerd november 2022, dat als bijlage 8 bij vraag 9 in antwoord op Kamervragen van de leden Leijten en Alkaya (kenmerk 2022Z23474) naar de Tweede Kamer is gezonden. Op bladzijde 10 van het document wordt toegelicht dat er sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan er bij geen recht op KOT, wél recht kan zijn op compensatie. Dit is het geval wanneer de KOT rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling (KOI) is uitbetaald, bij de ouder is teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, de oorzaak van de terugvordering is gelegen in het aantal uren opvang (doorbetaling na einde opvang, niet tijdige (verwerking van de) stopzetting, minder opvanguren dan aangevraagd) én de KOI het geld ten onrechte behoudt. In dat geval kan een beroep worden gedaan op de hardheidsregeling.


De Commissie stelt vast dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2012 en 2013 lijkt te voldoen aan in ieder geval een deel van deze bijzondere omstandigheden. Uit de tijdlijn op bladzijde 5 van het Invulformulier herstel toeslagen (productie 3) leidt de Commissie af dat belanghebbende op 28 mei 2012 aan de B/T heeft gemeld dat zij haar oudste kind met ingang van 15 april 2012 van de opvang heeft gehaald, maar uit de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) volgt dat de B/T tot 17 april 2013 voor het oudste kind KOT heeft overgemaakt naar gastouderbureau Gastouderland. De Commissie kan op basis van het bezwaardossier niet vaststellen of de KOI het geld ten onrechte heeft behouden, of dat het uiteindelijk aan de ouder ten goede is gekomen. Daarom adviseert de Commissie UHT nader te onderzoeken of belanghebbende op grond van deze “Uitgangspunten beoordeling” recht heeft op compensatie voor (een deel van) de bedragen € 6.245,- respectievelijk € 6.243,- over 2012 en 2013 en dit in de beschikking op bezwaar te motiveren. De Commissie adviseert UHT daarbij tevens de - door UHT onweersproken – door gemachtigde aangevoerde omstandigheid mee te nemen dat belanghebbende over het toeslagjaar 2012 tot tweemaal toe heeft verzocht om een betalingsregeling, maar hier nooit een reactie heeft gekregen en dat hierdoor de betalingsproblemen voor belanghebbende zijn verergerd.


Component d toeslagjaar 2013
Gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat onder component d van het toeslagjaar 2013 is uitgegaan van het verkeerde bedrag. Naar aanleiding hiervan merkt de Commissie op dat UHT in punt 6.25 van de schriftelijke reactie heeft toegelicht dat het bezwaar op dit punt gegrond is en dat component d met de beschikking op bezwaar zal worden gewijzigd naar € 9.020,-. De Commissie adviseert UHT, indien het voorgaande niet leidt niet leidt tot aanpassing van de compensatie over 2013, component d te wijzigen naar € 9.020,- de vergoeding voor immateriële schade en de rente over de gemiste KOT opnieuw te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag hierop aan te passen.


Vergoeding (dwanginvorderings)kosten van € 428,- en € 126,-
UHT is in de nadere schriftelijke reactie ingegaan op het verzoek van belanghebbende ter zitting om een bedrag van € 428,- en € 126,- aan (dwanginvorderings)kosten te vergoeden. De Commissie merkt naar aanleiding hiervan het volgende op.


UHT heeft in de punten 2.19 en 2.20 met betrekking tot het bedrag van
€ 428,- aan de hand van het LIC-overzicht toegelicht dat er aan belanghebbende over 2012 in totaal € 1.057,- aan kosten zijn opgelegd door de B/T, en dat belanghebbende voor het deel van de kosten die zij heeft betaald, € 759,- in component g van de compensatieberekening een vergoeding heeft ontvangen. Het resterende deel van de totale opgelegde kosten, een bedrag van € 298,-, is op 27 oktober 2021 als gevolg van de hersteloperatie administratief verwijderd. De Commissie stelt aan de hand hiervan vast dat het bedrag van € 298,- aan opgelegde kosten niet door belanghebbende zijn betaald en daarom niet voor compensatie in aanmerking komen. De Commissie ziet, anders dan gemachtigde, geen aanleiding om aan de juistheid van deze uitleg van UHT of van de overzichten van het LIC te twijfelen, en ziet daarom evenmin aanleiding om UHT te adviseren belanghebbende een vergoeding voor gemaakte kosten van € 428,- toe te kennen.


Met betrekking tot het bedrag van € 126,- licht UHT in de nadere schriftelijke reactie toe dat dit naar alle waarschijnlijkheid een verrekening betreft met de inkomstenbelasting van 2015. UHT verwijst ter onderbouwing hiervan naar pagina 2 van het LIC-overzicht 2012, waar in het kader van beschikking met nummer 1350.04.822.t.20.0131 meerdere bedragen van € 126,- zijn verrekend met de inkomstenbelasting 2015. De Commissie stelt met UHT vast dat in de brief van het LIC van 17 september 2015 die belanghebbende ter zitting heeft overgelegd, bij het bedrag van € 126,- dezelfde datum en beschikkingsnummer worden genoemd als in het LIC-overzicht, en acht het gelet hierop voldoende aannemelijk geworden dat het bedrag van € 126,- een openstaand bedrag aan KOT is dat is verrekend, en geen gemaakte kosten betreft die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gelet op het voorgaande ongegrond te verklaren.


Afwijzing compensatie voor het toeslagjaar 2009

Gemachtigde heeft UHT ter zitting verzocht om de afwijzing van het toeslagjaar 2009 te heroverwegen, omdat er bij belanghebbende twijfel is gerezen of de afwijzing van compensatie op goede gronden heeft plaatsgevonden. UHT heeft aan dit verzoek voldaan en in de nadere schriftelijke reactie in de punten 2.15 en 2.16 uiteengezet dat de definitieve KOT 2009 na een reguliere controle van de B/T is vastgesteld conform door belanghebbende zelf verstrekte gegevens, waaronder een jaaropgave van de kinderopvangstelling. Gemachtigde heeft in het e-mailbericht van 5 juni 2023 aangegeven hier geen inhoudelijke reactie op te hebben. De Commissie kan de toelichting in de nadere schriftelijke reactie op het toeslagjaar 2009 goed volgen en is met UHT van mening dat de verlaging van de KOT in 2009 niet het gevolg is van vooringenomen handelen van de B/T of van hardheid. De Commissie adviseert UHT gelet hierop het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • Met betrekking tot de bedragen van € 6.245,- over 2012 en € 6.243,- over 2013 te onderzoeken of sprake is van recht op compensatie op grond van hardheid en dit te motiveren in de beschikking op bezwaar;
  • indien UHT het bovenstaand advies niet overneemt, component d van toeslagjaar 2013 van de definitieve berekening te wijzigen in € 9.020,-;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de rente over de gemiste KOT te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter