BAC 2021-02660 BAC 2021-02663
Publicatiedatum 12-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluit: 29 november 2021 met kenmerken UHTDC-I A en UHT- DHS A
Ontvangst bezwaarschriften: 30 november 2021
Hoorzittingen: 22 februari en 5 juli 2023
Overdracht advies aan UHT: 21 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en in de beslissing op bezwaar een nadere toelichting te geven.
Onderwerp van advies
De door [toenmalige gemachtigde], namens mevrouw [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen twee door UHT afgegeven beschikkingen:
- de definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 29 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A waarin is bepaald dat bij de beoordeling van de KOT over de jaren 2007 tot en met 2013 geen fouten zijn gemaakt. Hierdoor kan belanghebbende over deze jaren geen aanspraak maken op een compensatie; en
- de beschikking herbeoordeling KOT van 29 november 2021 met kenmerk UHT·
DHS A waarin is bepaald dat niet gebleken is dat de KOT over de jaren 2007 tot
en met 2013 te laag is vastgesteld en/of dat de Belastingdienst/Toeslagen
(hierna: B/T) te streng is geweest bij het uitvoeren van de KOT. Hierdoor kan belanghebbende over deze jaren geen aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Juridisch kader
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433).
Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag,
waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen {Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag {Stct. 2021, nr. 28304)i komen te vervallen. Op grond van artikel
9.2. aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug
tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6. Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (0/GSJ die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 29 november 2021
geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1. en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 20 september 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2002 tot en met 2013. Na overleg met belanghebbende zijn herbeoordeeld de jaren 2007 tot en met 2013.
- De Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (hierna:
Commissie van Wijzen of CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 12 november aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2007 tot en met 2013 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Ook heeft de CvW geoordeeld dat voor toepassing van de hardheidscompensatie geen reden is. - Bij twee beschikkingen, gedateerd 29 november 2021, heeft UHT aan belanghebbende bericht dat zij voor berekeningsjaren 2007 tot en met 2013 niet in aanmerking komt voor compensatie en/of een tegemoetkoming op basis van hardheid.
- Bij twee afzonderlijke brieven van 26 november 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de twee laatstgenoemde beschikkingen. De gronden van beide bezwaarschriften zijn door de toenmalige gemachtigde op 30 augustus 2022 aangevuld.
- Op 18 november 2022 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
- Op 22 februari 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden, met [voorzitter] en [leden]. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt.
- Na de hoorzitting, op 31 maart 2023, heeft zich een nieuwe [gemachtigde] voor
belanghebbende gesteld. Gemachtigde heeft verzocht om een tweede hoorzitting. - Op 3 mei 2023 heeft gemachtigde belanghebbende nadere gronden ingediend.
- Op 25 mei 2023 heeft UHT hierop schriftelijk gereageerd. De bijbehorende producties {91 tot en met 94) zijn op 27 juni 2023 nagezonden.
- Op 5 juli 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een tweede hoorzitting plaatsgevonden met Commissieleden
- Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt.
- Op 26 juli en 20 oktober 2023 heeft UHT een nadere schriftelijke reactie na hoorzitting ingediend. Daarop heeft gemachtigde op 14 september en 1 november
2023 schriftelijk gereageerd. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft dit advies vastgesteld in haar vergadering van 8 november 2023.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en de bestreden besluiten
De Commissie stelt vast dat het bezwaar van belanghebbende zich richt tegen de herbeoordeling van KOT betreffende de berekeningsjaren 2007 tot en met 2013.
Na de eerste hoorzitting op 22 februari 2023 heeft de (huidige) gemachtigde van belanghebbende aanvullende gronden ingediend en heeft op verzoek van belanghebbende een tweede hoorzitting plaatsgevonden, waarna nog tweemaal een schriftelijke ronde heeft plaatsgevonden.
Persoonlijk dossier
Belanghebbende voert aan dat zij in deze procedure is benadeeld doordat zij niet haar
volledige persoonlijke dossier in haar bezit heeft; zonder kennis te nemen van haar
persoonlijk dossier kan niet worden geconcludeerd dat er geen fouten zijn gemaakt en zij geen gedupeerde is.
De Commissie is van mening dat voor deze bezwaarprocedure alle relevante stukken aan belanghebbende zijn toegestuurd. Zij wijst in dat verband op de artikelen 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5.2 Wht die aangeven dat het
bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt. De Commissie
wijst in dit verband nog op de uitspraak van rechtbank Gelderland van 13 juli 2023
(ECLI:NL:RBGEL:2023:3940), rechtsoverweging 7.2. Hierin overweegt de rechtbank dat, hoewel zij begrijpt dat eiseres graag over haar persoonlijk dossier wil beschikken, UHT alleen de op de zaak betrekking hebbende stukken hoeft te overleggen.
Berekeningsjaren 2005 en 2006
Gemachtigde heeft in deze bezwaarprocedure aangevoerd dat belanghebbende mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor de berekeningsjaren 2005 en 2006. UHT heeft toegezegd alsnog versneld te zullen beoordelen of belanghebbende over deze jaren in aanmerking komt voor compensatie.
De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van
deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen.
Indien deze herbeoordeling niet leidt tot een voor belanghebbende bevredigend besluit, dan kan zij, indien zij dat wenst, tegen die beschikking bij UHT een bezwaarschrift indienen, waarna de Commissie daarover een advies zal uitbrengen.
De Commissie gaat hieronder dus alleen in op de jaren 2007-2013.
Wel wijst de Commissie nog op de aanvullende schriftelijke reactie van UHT van 20 oktober 2023. Hierin staat dat de herbeoordeling van de toeslagjaren 2005 en 2006
inmiddels is afgerond en dat bij vooraankondiging een voorlopige vergoeding compensatie aan belanghebbende is toegekend van € 27.792 aangevuld tot € 30.000 op grond van de (voormalige) Catshuisregeling.
Het bezwaar gericht tegen de afwijzing van compensatie (2007-2013)
UHT heeft in haar afwijzende beschikkingen van 29 november 2021 aan belanghebbende bericht dat zij voor berekeningsjaren 2007 tot en met 2013 niet in aanmerking komt voor compensatie of een tegemoetkoming op basis van hardheid. UHT heeft in haar schriftelijke reactie van 18 november 2022 per berekeningsjaar afzonderlijk gemotiveerd waarom belanghebbende voor deze jaren geen aanspraak op compensatie heeft, en dit nader toegelicht in de aanvullende schriftelijke reacties van 25 mei, 26 juli en 20 oktober 2023.
In de eerste plaats overweegt de Commissie dat belanghebbende op de hoorzitting
duidelijk heeft uiteengezet hoe zij tijdens een bezoek aan B/T in 2011 de bejegening
door B/T heeft ervaren. Zij heeft aangegeven dat zij hierdoor psychische problemen heeft ondervonden. De Commissie kan zich voorstellen dat het gebeurde diepe sporen heeft achtergelaten bij belanghebbende en dat zij zich ernstig gekwetst heeft gevoeld. De Commissie meent dat het verwerpelijk is hoe belanghebbende is behandeld. Evenwel ziet de Commissie in dit verband geen mogelijkheid voor het aannemen van vooringenomen handelen zoals bedoeld in de compensatieregeling.
Belanghebbende voert aan dat in de berekeningsjaren 2007 tot en met 2013 correcties
hebben plaatsgevonden waarbij B/T vooringenomen heeft gehandeld.
De Commissie ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat B/T vooringenomen heeft gehandeld jegens belanghebbende. Uit de gegevens van UHT is voldoende aannemelijk geworden dat de aanpassingen van de KOT in de jaren 2007 tot en met 2013 regulier zijn geweest.
Bovendien is er gedurende voormelde periode – met uitzondering van 2011 – geen sprake geweest van terugvorderingen. De Commissie wijst in dit verband naar de (uit)betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (LIC-overzichten). Op deze overzichten wordt tot in detail aangegeven welke (uit)betalingen en verrekeningen hebben plaatsgevonden en aan wie, en welke kosten in rekening zijn gebracht. Deze overzichten zijn middels het bezwaardossier van UHT aan belanghebbende verstrekt en hiermee heeft belanghebbende volledig inzicht gekregen in alle financiële wijzigingen die betrekking hebben op de KOT over berekeningsjaren 2007-2013.
Op de hoorzitting van 22 februari 2023 heeft de toenmalige gemachtigde ook het
standpunt ingenomen dat in de jaren 2007 tot en met 2010 en 2012-2013 geen sprake is geweest van terugbetalingen aan B/T.
De terugvordering in 2011 ( een bedrag van € 119 inclusief € 7 kosten, vergelijk
rechterkolom LIC-overzicht) betrof een reguliere aanpassing van de KOT als gevolg van
het gewijzigd gezamenlijk toetsingsinkomen en de aangepaste rekenuren.
Ten slotte overweegt de Commissie dat het in deze procedure niet gaat om het herzien
van onherroepelijke KOT-beschikkingen over de berekeningsjaren 2007-2013 of het
beoordelen van de tijdigheid ervan. Het niet vaststellen van definitieve beschikkingen
binnen de termijn van artikel 19 van de Awir is geen aanleiding om vooringenomen
handelen aan te nemen.
Ter verduidelijking voor belanghebbende zal de Commissie hieronder nog op diverse
punten ingaan met betrekking tot de toeslagjaren 2007, 2009, 2010, 2012 en 2013.
2007 Met betrekking tot berekeningsjaar 2007 voert belanghebbende aan dat aan haar een bedrag aan KOT is betaald van in totaal € 4.310 terwijl het toegekende bedrag aan KOT € 4. 776 bedraagt.
De Commissie overweegt dat uit het LIC-overzicht ten aanzien van 2009 blijkt dat naast het door belanghebbende genoemde bedrag van in totaal € 4.310 ook nog een bedrag van € 134 (6 oktober 2007) en een bedrag van € 332 ( 15 november 2007) aan belanghebbende is uitbetaald. Samen is dat het toegekende bedrag aan KOT van
€ 4.776.
De Commissie stelt verder ten aanzien van 2007 vast dat het toegekende voorschot (definitief) is verlaagd (van € 5.172 naar € 4. 776) naar aanleiding van een wijziging
van 30 juli 2007 in het aantal uren kinderopvang per 1 september 2007.
Van een terugvordering voor dit jaar is naar het oordeel van de Commissie geen sprake. Gelet daarop acht de Commissie de door haar gestelde vraag met betrekking tot een aan de kinderopvanginstelling betaald en bij belanghebbende teruggevorderd bedrag, niet langer relevant.
2009
Belanghebbende stelt dat zij in de maanden mei, juni en juli 2009 geen KOT uitgekeerd
heeft gekregen, anders dan in het aan haar verstrekte overzicht van 14 januari 2011 van B/T staat vermeld.
De Commissie meent dat met het LIC-overzicht ten aanzien van toeslagjaar 2009
(productie 83), de uitleg van het LIC (productie 95) en de uitleg van UHT over de
betaling in 2 delen over juni en juli 2009 voldoende aannemelijk is dat over de maanden mei, juni en juli 2009 KOT aan belanghebbende is uitbetaald (en voor een gedeelte verrekend) en dat deze bedragen hetzelfde zijn als op het overzicht van 14 januari 2011. De Commissie stelt specifiek ten aanzien van de uitbetaling KOT mei 2009 op 19 juni 2009 vast dat de omschrijving 'en het bedrag van € 283 genoemd in de Instructie-Uitbetaling, exact overeenkomen met de omschrijving en het bedrag op het bankafschrift van belanghebbende (productie 95).
Op het LIC-overzicht 2009 en de Instructie-Uitbetaling staat het bankrekeningnummer dat belanghebbende in de aanvullende bezwaargronden van 30 augustus 2022 heeft genoemd als het hare. Dit rekeningnummer staat ook op de door belanghebbende overgelegde bankafschriften. Uit deze bankafschriften volgt niet dat de bedragen KOT juni en juli 2009 niet aan haar zijn overgemaakt op de betaaldata genoemd in productie 95: 13 juli 2009 (KOT juni), en 10 en 17 augustus (KOT juli). De
bankafschriften van deze data ontbreken.
De Commissie overweegt voorts dat om tot compensatie te kunnen komen een volgende vraag ook nog zou zijn of vooringenomen is gehandeld door B/T en of sprake is van een correctiebesluit of terugvordering. Daarvan is voor 2009 geen sprake; de voorschotbeschikking van € 5.468 is naar aanleiding van een door belanghebbende doorgegeven wijziging ( definitief) naar boven bijgesteld tot € 11.969.
In de omstandigheid dat de uitbetaling van de KOT over de diverse maanden achteraf (in de maand erna) heeft plaatsgevonden ziet de Commissie op zich geen vooringenomen handelen van B/T.
Nu de Commissie meent dat uitbetaling van de KOT in mei, juni en juli 2009 heeft
plaatsgevonden, acht de Commissie de vervolgvraag over melding van belanghebbende van niet-uitbetaling bij B/T destijds, niet langer relevant.
2010
Met de schriftelijke reactie van 26 juli 2023 is inmiddels duidelijkheid geboden aan
belanghebbende ten aanzien van de betaling van een bedrag van € 1.566. Dat bij de
vertraagde betaling aan de kinderopvanginstelling sprake is geweest van vooringenomenheid, volgt de Commissie niet. B/T heeft per abuis de KOT overgemaakt aan een derde; dat is gecorrigeerd.
2012
Ten aanzien van berekeningsjaar 2012 overweegt de Commissie als volgt. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende met ingang van 16 januari 2012 de KOT voor haar ene kind heeft stopgezet, en vervolgens met ingang van 1 juli 2012 ook voor haar andere kind. Om die redenen is de KOT neerwaarts bijgesteld. Per 1 september 2012 heeft belanghebbende weer KOT aangevraagd voor één kind. De Commissie is met belanghebbende eens dat uit productie 50 waarnaar UHT verwijst niet duidelijk kan worden opgemaakt dat sprake is van een stopzetting van KOT per 16 januari 2012, wel volgt hieruit volgens de Commissie dat de melding is gedaan op S april 2012 door de ouder, belanghebbende.
Gelet op de Tijdlijn in het Informatie- en beoordelingsformulier (productie 64, onderdeel E. pagina 9) waarin naar voren komt dat op S april 2012 een melding is gedaan van stopzetting van de KOT in TVS ("burger zet toeslag stop") per 16 januari 2012 en het SAS overzicht 2012 waaruit ook kan worden afgeleid dat voor het kind met BSN opvang is genoten van 1 januari 2012 tot en met 15 januari 2012, komt het
de Commissie niet onaannemelijk voor dat (anders dan UHT in haar aanvullende
schriftelijke reactie van 20 oktober 2023 stelt) toch sprake is geweest van een
stopzetting van de KOT met ingang van 16 januari 2012. De Commissie adviseert UHT
om productie 50 in dit licht te bezien en een en ander toe te lichten in de beschikking op bezwaar.
De Commissie ziet geen aanleiding om vooringenomen handelen van B/T over 2012 aan te nemen. De Commissie overweegt dat een neerwaartse aanpassing van KOT vanwege een stopzetting daarvan een reguliere aanpassing betreft. Dat is niet anders indien het gaat om een wijziging in de opvangkosten, waar volgens het nadere schriftelijke standpunt van UHT van 20 oktober 2023 sprake van zou zijn.
2013
Ten aanzien van berekeningsjaar 2013 overweegt de Commissie dat haar niet is
gebleken dat de stopzetting van de KOT door belanghebbende per 1 april 2013
onvrijwillig was en het gevolg was van vooringenomenheid of hardheid van de zijde van B/T.
Samenvattend concludeert de Commissie dat in de periode 2007-2013 geen sprake is
geweest van een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het
beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van institutionele
vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onderdeel a. Wht ofde hardheid van de toepassing die werd gegeven aan het wettelijk systeem, bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onderdeel b. Wht.
Hieruit volgt dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor berekeningsjaren 2007-2013 (artikel 2.2. onderdeel a. Wht),
Wel adviseert de Commissie UHT om in de beschikking op bezwaar de uiteindelijk
toegekende bedragen aan KOT voor de jaren 2007 tot en met 2012 te verduidelijken. In haar aanvullende reactie van 1 november 2023 betoogt belanghebbende namelijk dat deze bedragen gelet op haar minimale inkomen en de voor het betreffende jaar geldende Besluiten Kinderopvangtoeslag te laag zijn vastgesteld en niet conform de jaaropgaaf voor het betreffende toeslagjaar.
De Commissie merkt daarbij op dat de jaaropgaaf in productie 72 lijkt te zien op toeslagjaar 2008 in plaats van 2007.
De Commissie benadrukt nog dat het in deze procedure niet gaat om het herzien van
onherroepelijke KOT-beschikkingen; bovenstaand advies strekt enkel ter verduidelijking voor belanghebbende.
Conclusie
Met inachtneming van het hierboven gestelde overweegt de Commissie dat het bezwaar van belanghebbende ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding aan
belanghebbende bestaat daarom geen aanleiding.
Samenvatting en advies
Samengevat adviseert de Commissie om de bezwaarschriften van belanghebbende
ongegrond te verklaren omdat ten aanzien van de jaren 2007 tot en met 2013 niet is
gebleken van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onderdeel a. Wht of de hardheid van de toepassing die werd gegeven aan het wettelijk systeem, bedoeld in artikel 2. 1. lid 1 onderdeel b. Wht.
De Commissie adviseert UHT om in de beslissing op bezwaar de uiteindelijk toegekende bedragen aan KOT voor de jaren 2007 tot en met 2012 te verduidelijken.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter