Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02588

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 28 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 15 september 2021 met kenmerken UHT-Dc I en UHT DHR

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 26 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 1 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de beschikkingen met kenmerk UHT-DC I en UHT-DHR te herroepen en een vergoeding van de proceskosten toe te kennen. De Commissie adviseert voorts om de bezwaren gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor de jaren 2011, 2014 en 2015, is een hardheidstegemoetkoming toegekend voor het jaar 2012 en is een tegemoetkoming O/GS toegekend voor het jaar 2017. Voor de jaren 2010, 2013 en 2016 tot en met 2016 is geen compensatie toegekend.


Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht. Dit geldt ook voor de bestreden beschikkingen.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT.
  • Bij beschikking van 16 februari 2021 heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij in aanmerking komt voor het minimumbedrag herbeoordeling KOT van € 30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 2 juni 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2010, 2012, 2013 en 2016 tot en met 2019 de compensatieregeling niet van toepassing is. Voor de jaren 2010, 2013 en 2016 tot en met 2019 is de hardheidscompensatie ook niet van toepassing.
  • Bij beschikking van 28 juni 2021 (UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging compensatie KOT toegestuurd. Daarbij is voor de jaren 2011, 2014 en 2015 een compensatie toegekend voor een totaalbedrag van € 54.594,- (inclusief 2012).
  • Eveneens bij beschikking van 28 juni 2021 (UHT-VHR) heeft UHT aan belanghebbende een voorlopige tegemoetkoming hardheid toegekend voor toeslagjaar 2012.
  • Eveneens bij beschikking van 28 juni 2021 (UHT-DC-I A) heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de jaren 2010, 2013 en 2016 tot en met 2019. Voor 2017 bestaat wel recht op een tegemoetkoming O/GS, maar deze beschikking zal worden nagestuurd.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 6 augustus 2021, ingekomen op 10 augustus 2021, blijkens de inhoud van het bezwaarschrift, tegen deze beschikkingen bezwaar gemaakt.
  • Bij beschikking van 15 september 2021 (UHT-DC-I) heeft UHT aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 56.832,- voor de jaren 2011, 2012, 2014 en 2015.
  • Eveneens bij beschikking van 15 september 2021 heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat er voor het jaar 2012 een definitieve hardheidstegemoetkoming is toegekend. Die tegemoetkoming is meegenomen in de berekening van de definitieve compensatie.
  • Bij beschikking van 13 juli 2023 is aan belanghebbende een tegemoetkoming O/GS van € 4.150,- toegekend voor het jaar 2017.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 1 december 2022 het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 12 oktober 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 11 januari 2024 heeft UHT, nadat was gebleken dat het aanvullend bezwaar niet door UHT was ontvangen, alsnog een aanvullende beschouwing toegestuurd.
  • Op 26 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • Naar aanleiding van de hoorzitting heeft gemachtigde op 7 februari 2024 aanvullende stukken ingediend. Op 15 februari 2024 heeft UHT daarop gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2011, 2012, 2014 en 2015 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2010, 2013 en 2016 tot en met 2019 af te wijzen.


Gemachtigde heeft aangevoerd dat niet valt te controleren of de gegevens waarop het besluit berust correct zijn. De Commissie overweegt in dit verband dat UHT weliswaar de compensatieberekening bij het uitbrengen van het bestreden besluiten niet voldoende heeft toegelicht, maar de Commissie is van oordeel dat UHT met de in de schriftelijke reacties van 12 oktober 2023 en 11 januari 2024 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid over de berekening heeft gegeven. De Commissie acht het bestreden besluit daarmee voldoende onderbouwd.


Met betrekking tot de toekenning compensatie overweegt de Commissie als volgt.
Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen bij component j. UHT heeft in haar schriftelijke reactie erkend dat de berekening over de jaren 2014 en 2015 onjuist is en dat in de nieuwe berekening op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen. Het bezwaar op dit punt is dan ook in zoverre gegrond.


UHT heeft in haar schriftelijke reactie tevens erkend dat het bedrag onder c van de compensatieberekening voor de jaren 2011 en 2012 onjuist is. Deze bedragen worden echter niet aangepast in verband met het verbod van reformatio in peius.


Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.


Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt vergeleken met de definitieve beschikkingen van 15 september 2021 met kenmerk UHT-DC I en UHT DHR, waartegen het bezwaar is gericht.


Met het standpunt van UHT, om component j over de toeslagjaren 2014 en 2015 wèl en de bedragen onder de component c over het toeslagjaren 2011 en 2012 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen en daarbij alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Nu UHT en de Commissie het bezwaar op dit punt gegrond achten en de Commissie tot herroeping van de bestreden beschikkingen zal adviseren, wordt tevens een toekenning van een proceskostenvergoeding geadviseerd.


Gemachtigde voert ook aan dat in de berekening van de vergoeding van de proceskosten niet alle in het kader van de KOT gevoerde procedures zijn meegenomen. Daartoe is op 7 februari 2024 een overzicht met 18 procedures ingediend. UHT heeft bij aanvullende beschouwing van 15 februari 2024 aangegeven 3 extra procedures te vergoeden. De overige procedures komen niet voor vergoeding in aanmerking, aldus UHT.


Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. De Wht voorziet in compensatie voor proceskosten. Dit betreft een vergoeding van de kosten van juridische bijstand met betrekking tot beschikkingen tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van een voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid. Deze forfaitaire proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met wegingsfactor 2, verminderd met een reeds toegekende of nog toe te kennen proceskostenvergoeding.


De Commissie volgt het standpunt UHT. De Commissie is van oordeel dat UHT met de in de nadere schriftelijke reactie van 15 februari 2024 gegeven toelichting op de voor de berekening van de proceskosten uitgevoerde puntentelling voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat die aangepaste puntentelling juist is. De Commissie adviseert UHT de forfaitaire vergoeding van de proceskosten te berekenen conform de aanvullende beschouwing. Dit zal ook behoren te leiden tot aanpassing van de zogenoemde 1% - vergoeding.


De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade dient overeenkomstig artikel 2.3 lid 4 van de Wht berekend te worden vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking. De startdatum van de vergoeding voor immateriële schade is daarmee op correcte wijze vastgesteld.


Gemachtigde heeft aangevoerd dat de werkelijke schade hoger is dan de toegekende compensatie voor materiële en immateriële schade. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1 lid 1 jo. artikel 2.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat hij meer of andere schade heeft geleden, dan dient hij daarvoor een verzoek in te dienen voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1 lid 3 van de Wet hersteloperatie Toeslagen.


De Commissie verstaat het verdere betoog van belanghebbende aldus dat de compensatie of tegemoetkoming voor toeslagjaren 2010, 2013 en 2016 tot en met 2019 ten onrechte is afgewezen.


De Commissie merkt op dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht compensatie kan worden toegekend aan een aanvrager van KOT die schade heeft geleden doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel. In het geval van belanghebbende is de KOT over 2010 en 2016 tot en met 2019 vastgesteld conform reguliere wijzigingen. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. Over 2013 is er geen KOT aangevraagd of ontvangen. De Commissie is daarom van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de uitvoering van de KOT over de genoemde jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Zij acht dit bezwaar om die reden ongegrond.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • het bezwaarschrift gegrond te verklaren ten aanzien van de gemiste rente, de vergoeding voor juridische hulp en de einddatum van de immateriële schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade en van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar en deze beschikkingen in zoverre te herroepen;
  • het bezwaarschrift voor het overige ongegrond te verklaren;
  • Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van twee punten met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter