Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02519

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 1 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 12 oktober 2021

Hoorzitting: 4 oktober 2023

Overdracht advies aan UHT: 20 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 1 september 2021.


Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.


Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.


Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 1 september 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 7 juli 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 23 augustus 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat over toeslagjaar 2009 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of hardheid.
  • Bij beschikking van 1 september 2021 is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op compensatie KOT over 2009.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 11 oktober 2021, ingekomen op 12 oktober 2021, tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 24 november 2022 heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
  • Op 16 maart 2023 heeft UHT daarop schriftelijk gereageerd.
  • Op 4 oktober 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Na de hoorzitting heeft gemachtigde op 18 oktober 2023 nog nadere stukken overgelegd. Daarop heeft UHT bij e-mailbericht van 5 december 2023 gereageerd. Op 12 december 2023 heeft gemachtigde nader gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toeslagjaar 2005
Belanghebbende wenst een herbeoordeling van toeslagjaar 2005. De Commissie stelt vast dat (nog) geen verzoek om herbeoordeling van dit toeslagjaar is ingediend. Het staat belanghebbende vrij dit verzoek alsnog in te dienen. De Commissie kan over toeslagjaar 2005 pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen, waartegen bezwaar is ingediend.


Toeslagjaar 2009
De Commissie ziet zich verder gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2009 af te wijzen.


De Commissie beantwoordt deze vraag bevestigend.


Met de beschikking van 11 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) het voorschot KOT over 2009 vastgesteld op € 6.944,-. Daarbij is uitgegaan van kinderopvang voor de kinderen M.L.S. Janssen (60 uur opvang per maand tegen een uurtarief van € 6,10) en E.L. Janssen (56 uur opvang per maand tegen een uurtarief van € 6,10) en een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 62.677,-.


Belanghebbende heeft op 7 november 2009 aan B/T doorgegeven dat de kinderopvang van E.L. Janssen vanaf 1 september 2009 stopgezet diende te worden, hetgeen heeft geleid tot aanpassing van het voorschot naar € 5.747,- (uitgaande van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 60.000,-) in de beschikking van 11 december 2009. Hierdoor is er een terugvordering ontstaan ter hoogte van € 1.197,-. Uit het (Uit)betaal- en verrekenoverzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC-overzicht) KOT 2009 (productie 22) blijkt dat belanghebbende deze terugvordering op 21 december 2009 in één keer heeft terugbetaald. Bij beschikking van 20 juli 2022 heeft de B/T de KOT voor 2009 definitief vastgesteld op € 5.073,-. Daarbij is rekening gehouden met een (hoger) gezamenlijk toetsingsinkomen van € 71.747,- en uitgegaan van 54 uur kinderopvang per maand met een uurtarief van € 6,05 voor E.L. Janssen tot 1 september 2009. Voor M.L.S. Janssen is 58 uur per maand kinderopvang genoten tegen een uurtarief van € 6,02. Hierdoor is er een terugvordering van € 674,- ontstaan. Uit het LIC-overzicht blijkt dat belanghebbende dit bedrag in één keer heeft terugbetaald op 16 augustus 2011.


De verlaging van de KOT over 2009 heeft gelet op het vorenstaande te maken met het stopzetten van de KOT voor één van de kinderen van belanghebbende per 1 september 2009 enerzijds en een verlaging van het uurtarief, iets minder opvanguren en een hoger toetsingsinkomen dan vooraf was geschat, anderzijds. Dat belanghebbende KOT moest terugbetalen heeft daarom te maken met reguliere wijzigingen, en niet met vooringenomen handelen door B/T. Evenmin is sprake geweest van hardheid.


Belanghebbende stelt voor de terugvorderingen van KOT over 2009 telefonisch een betalingsregeling te hebben aangevraagd die (impliciet) door B/T is geweigerd; meegedeeld werd dat in één keer betaald moest worden. Zoals tijdens de hoorzitting ook is besproken, valt dit niet onder (de juridische kwalificatie) hardheid. Ook leidt dit naar het oordeel van de Commissie niet tot een O/GS-tegemoetkoming. Daarvoor is vereist dat een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd vanwege een onterechte O/GS-kwalificatie, en daarvan was geen sprake (productie 21)

De Commissie adviseert in deze zaak daarom niet conform het eerdere advies met BAC nummers 2021-02744 en 2022-03662 omdat de Commissie UHT volgt in haar standpunt dat geen sprake is van hardheid.


Dat belanghebbende weliswaar meteen de terugvorderingen heeft voldaan maar dat dit is gebeurd met geld geleend van de ouders van de echtgenote van belanghebbende en dat dit tot grote problemen met hen heeft geleid, betreurt de Commissie.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren omdat ten aanzien van het toeslagjaar 2009 niet is gebleken van een institutioneel vooringenomen handelwijze, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter