BAC 2021-02513
Publicatiedatum 16-02-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 25 juni 2021 met kenmerk UHT-DC IA
Ontvangst bezwaarschrift: 4 augustus 2021
Hoorzitting: 19 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 16 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Onderwerp van advies
Door, namens op 3 augustus 2021 ingediende bezwaarschrift, is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 25 juni 2021, met kenmerk UHT-DC-1 A.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 29 juli 2020 telefonisch verzocht om een herbeoordeling
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2008 tot en met 2015. - In het beoordelingskader van 22 februari 2021 is de beoordeling van de kinderopvangtoeslag van belanghebbende over de jaren 2008 tot met 2015 opgenomen. De voorlopige zienswijze is dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) institutioneel vooringenomen heeft gehandeld voor de toeslagjaren 2008, 2014 en de eerste drie maanden van 2015. Voor de jaren 2009 tot en met 2013 luidt de voorlopige zienswijze dat geen sprake is van vooringenomen handelen door de B/T en dat evenmin sprake is van hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS).
- Deze voorlopige zienswijze is voorgelegd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW heeft op 19 maart 2021 geoordeeld dat de B/T zich terecht op het standpunt
stelt dat voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2013 en voor de maanden april tot
en met december 2015 geen sprake is geweest van (institutioneel) vooringenomen handelen en dat ook de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) voor deze jaren en genoemde periode niet van toepassing is. - In een vooraankondiging van 25 juni 2021 met kenmerk UHT-VC I heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van€ 23.748 toegekend voor de
toeslagjaren 2008, 2014 en 2015. Omdat het minimale compensatiebedrag € 30.000 bedraagt, is dat bedrag omstreeks 16 juni 2021 uitgekeerd. - Bij beschikking van 25 juni 2021, met kenmerk UHT-DC-I A, heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie KOT over de toeslagjaren 2009 tot en met 2013, omdat over deze periode geen fouten zijn gemaakt en de KOT is vastgesteld op basis van gegevens van belanghebbende.
- Door gemachtigde is bij brief van 3 augustus 2021, ingekomen bij UHT op 4 augustus 2021, pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 25 juni 2021 (UHT-DC-I A). Op 27 augustus 2021 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift schriftelijk aan gemachtigde bevestigd.
- Bij beschikking van 20 augustus 2021, met kenmerk UHT-DC-1 heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 30.000 met betrekking tot de jaren 2008, 2014 en 2015. Omdat reeds € 30.000 was betaald, is geen extra betaling gedaan aan belanghebbende.
- De Commissie heeft bij brief van 8 augustus 2022 gemachtigde een termijn vier weken gegeven voor het aanvoeren van aanvullende gronden.
- Bij brief van 26 september 2022 heeft de gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld met gronden.
- Op 3 maart 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van belanghebbende. Deze reactie is met het bezwaardossier op 6 september 2023 aan gemachtigde verzonden.
- Op 19 oktober 2023 heeft de Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van
gemachtigde. Belanghebbende kon niet aanwezig zijn. Een verslag hiervan is
achter dit advies gevoegd. - Op 23 oktober 2023 heeft gemachtigde een door belanghebbende op 23 oktober 2023 ondertekend machtigingsformulier opgestuurd aan de Commissie.
- De Commissie heeft vervolgens als volgt geadviseerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Compleetheid dossier en motivering besluit
Gemachtigde stelt dat het toegestuurde dossier van het UHT in grote mate verschilt van het dossier dat belanghebbende zelf heeft en niet compleet is. Daarnaast doet zij een beroep op schending van het motiveringsbeginsel.
De Commissie is van oordeel dat alle voor deze bezwaarprocedure relevante stukken aan belanghebbende zijn toegestuurd. Zij wijst in dat verband op de artikelen 7:4 Awb en artikel 49e Awir die aangeven dat het bestuursorgaan de op de zaak (beoordeling KOT) betrekking hebbende stukken verstrekt; een volledig persoonlijk dossier ( dat bestaat uit bredere informatie dan uitsluitend die betreffende de KOT) acht de Commissie niet van belang voor deze bezwaarprocedure die over de KOT gaat.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Weliswaar heelt de UHT de bestreden beschikking niet uitvoerig toegelicht, maar dit impliceert niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van de schriftelijke reactie en een uitgebreide uitleg per toeslagjaar, met behulp van overzichten van het Landelijk Incassocentrum (LIC), SAS-overzichten en alle beschikkingen ten aanzien van de KOT over de desbetreffende jaren, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. De Commissie overweegt dat daarmee tevens is voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel wat betrelt de besluitvorming door UHT. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.
Overigens merkt de Commissie op dat de stelling van belanghebbende dat zij diverse
keren informatie naar de B/T heeft opgestuurd en bezwaren heeft ingediend, een
herkenbare situatie is voor de Toeslagenaffaire. De Commissie ziet dat dit bij veel
belanghebbende ouders tot onzekerheid en nodeloze stress heeft geleid. Hoe bezwaarlijk dit voor belanghebbende ook is geweest, dit kan op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat sprake is van vooringenomen handelen of hardheid van de B/T.
Vragen partner en kinderen
Belanghebbende voert aan dat sprake is geweest van vooringenomen handelen omdat B/T in de jaren 2012 tot en met 2014 twijfels had of belanghebbende kinderen had en een partner werd "toegevoegd", terwijl zij al jaren dezelfde partner had. Dit berust volgens gemachtigde op aannames en daarom is sprake van vooringenomen handelen.
De Commissie overweegt dat de B/T miljoenen belastingaangiften en aanvragen van
toeslagen verwerkt. De B/T heelt de wettelijke taak hierbij toezicht te houden op de
uitvoering. Hierbij maakt B/T gebruik van computersystemen en kunnen medewerkers
vragen stellen. De Commissie acht dit een normaal onderdeel van de wettelijke toezichthoudende taak van B/T. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt
ongegrond te verklaren.
Betalingsregeling
Gemachtigde stelt verder dat er geen passende betalingsregeling mogelijk was. Belanghebbende moest een groot bedrag terugbetalen, zij werd gekort bij de Sociale
Verzekeringsbank (SVB) en er werd 10 procent ingehouden op de Belgische
gezinsbijslag.
De Commissie overweegt dat uit de LIC overzichten blijkt dat sprake was van een betalingsregeling met vaste maandelijkse (terugbetaal)bedragen voor een deel van het
toeslagjaar 2012 en voor het toeslagjaar 2013. Niet is gebleken van een aanvraag tot
een betalingsregeling door belanghebbende, die vervolgens is geweigerd door B/T.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Uitsluitlijst
Verder zet gemachtigde vraagtekens bij de conclusie van UHT dat B/T, anders dan
betreffende de toeslagjaren 2008, 2014 en de eerste drie maanden van 2015, wat betreft de toeslagjaren 2009 tot en met 2013 geen fouten heelt gemaakt (niet vooringenomen heeft gehandeld). Daartoe verwijst zij naar de aanwezigheid van belanghebbende op een 'uitsluitlijst' vanwege vermoedens van fraude en de conclusie van B/T dat gemachtigde niet reageerde op brieven waarin informatie werd gevraagd. Volgens gemachtigde heeft belanghebbende heel vaak bezwaar ingediend bij en gegevens opgestuurd naar de B/T.
De Commissie overweegt dat UHT gemotiveerd heelt toegelicht dat het voorkomen van belanghebbende op een uitsluitlijst van toepassing was op het jaar 2014. Voor dat jaar is belanghebbende gecompenseerd.
UHT heeft aangevoerd dat zij geen aanwijzingen heeft kunnen vinden in het dossier dat deze lijst een rol heeft gespeeld bij de behandeling van belanghebbende betreffende de jaren 2009 tot en met 2013. Het enkele feit van opname op een uitsluitlijst kan naar het oordeel van de Commissie op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat daarmee jegens belanghebbende institutioneel vooringenomen is gehandeld of dat sprake is van hardheid bij de toepassing van het stelsel, waardoor recht op compensatie zou ontstaan. UHT heelt verder aangevoerd dat over de jaren waar het bezwaar op ziet, geen sprake is geweest van een zerotolerance onderzoek bij belanghebbende. Uit de stellingen van belanghebbende volgt niet dat een dergelijk onderzoek wel heeft plaatsgevonden. De Commissie is van oordeel dat er daarom geen sprake is geweest van vooringenomen handelen en adviseert UHT daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Naam gastouder 2008 en 2009
Gemachtigde vraagt zich verder af waarom zowel in 2008 als in 2009 een gastouder
waarvan belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt, wordt genoemd in het bezwaardossier. Zij vraagt zich af of dat aanleiding was voor de problemen met betrekking tot de KOT.
De Commissie overweegt dat het enkele feit dat in een RKT bestand een naam van een
gastouder verkeerd is vermeld, geen indicatie geelt van vooringenomen handelen of
hardheid van het toeslagenstelsel. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Code 'HOTHOR'
In 2011 is de KOT volgens belanghebbende aangepast wegens een "HOTHOR"-indicatie (Hoge tegemoetkoming hoog risico). Zij vraagt zich af waarom aanpassing van de KOT plaatsvond op basis van het hoge aantal uren.
De Commissie merkt op dat uit het bezwaardossier blijkt dat belanghebbende in het jaar 2011 de toevoeging HOTHOR heeft gekregen. Uit de aanvullende schriftelijke reactie van UHT volgt dat door de B/T jaarlijks kinderopvangtoeslag aanvragen worden behandeld van ouders die een HOTHOR signalering hebben. Een HOTHOR signalering wordt toegevoegd wanneer op basis van een aanvraag of wijziging een toeslagbedrag wordt berekend dat boven de daarvoor vastgestelde norm van € 20.000 uitkomt. In dat geval komt er een automatische melding in het systeem. Er wordt dan een handmatige controle uitgevoerd om te kijken of de aanvraag of wijziging juist is opgegeven. Een dergelijke risico-inventarisatie wordt volledig automatisch toegepast bij iedere toeslaggerechtigde bij het passeren van het normbedrag van € 20.000 en betreft een vorm van regulier toezicht. Een uitvraag of controle als gevolg van het door B/T gegeven kenmerk HOTHOR dwingt weliswaar tot waakzaamheid bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid, maar levert daar op zichzelf niet het doorslaggevende bevestigende antwoord op. Op grond van de ter beschikking staande stukken en de tijdens de hoorzitting gebleken feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de Commissie onvoldoende aannemelijk geworden dat ten aanzien van belanghebbende sprake is geweest vooringenomen handelen vanwege de HOTHOR signalering. Niet gebleken is van andere dan reguliere controles. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Terugvordering 2012 en 2013
Over 2012 en 2013 is sprake geweest van grote terugvorderingen van KOT. De reden
daarvan is belanghebbende niet duidelijk geworden uit het dossier en zij verzoekt
informatie met betrekking tot de terugvordering van de KOT in die jaren.
UHT heeft in de schriftelijk reactie de situatie per toeslagjaar toegelicht voor beide jaren, waarover inderdaad sprake is geweest van (forse) terugvorderingen van KOT. In 2012 is belanghebbende verhuisd naar België. Gemachtigde gaf ter zitting aan dat nadat B/T het bedrag aan KOT over 2012 had teruggevraagd vanwege de verhuizing, de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) het volledige bedrag aan KOT waar belanghebbende recht op had voor 2012 aan belanghebbende heeft betaald. Omdat uit de gegevens van de SVB bleek dat over die jaren door een andere EU-lidstaat (België) volledige gezinsbijslag werd uitbetaald, moest belanghebbende de reeds - naar achteraf bleek ten onrechte - ontvangen KOT over 2012 en 2013 terugbetalen aan de SVB. Voor zover de (Nederlandse) KOT waar belanghebbende recht op had, hoger was dan de door België uitbetaalde gezinsbijslag, had belanghebbende recht op aanvulling maar die werd niet door B/T uitbetaald maar door de SVB. De stopzetting en terugvordering van de KOT in 2012 en 2013 was dus het gevolg van het stelsel van uitbetaling dat wordt gehanteerd indien sprake is van samenloop met buitenlandse tegemoetkomingen.
De Commissie is van oordeel dat het nadeel voor belanghebbende, het terugbetalen van een fors bedrag aan KOT voortvloeide uit de aard van de van toepassing zijnde
regelingen, inzake de samenloop met een buitenlandse tegemoetkoming met als doel het voorkomen van dubbele toekenning van KOT. De ontstane plicht tot terugbetaling van het teveel ontvangene kan naar het oordeel van de Commissie niet worden gezien als blijk van vooringenomen handelen van B/T of hardheid van het toeslagenstelsel. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ook op dit punt ongegrond te verklaren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift ongegrond te
verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter