Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02489

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 22 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-1 en 22 april 2021 met kenmerk UHT-DSA

Ontvangst bezwaarschrift: 3 november 2021

Hoorzitting: 26 januari 2024

Overdracht advies aan UHT: 29 februari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren deels gegrond te verklaren, de door UHT aangegeven wijzigingen in de compensatieberekening van 2009 in de beslissing op bezwaar op te nemen en het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift d.d. 3 november 2021. Dit bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen 'definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag" van (UHT-DC I) d.d. 22 juni 2021 en (volgens UHT) tegen de door UHT genomen beschikking van 22 april 2021 (UHT-DHS A).

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT).
  • Op 6 april 2021 heeft de Commissie van Wijzen (CvW) haar advies over compensatie ten aanzien van de toeslagjaren 2007 tot en met 2019 aan UHT toegestuurd.
  • Bij vooraankondiging van 21 april 2021 (UHT-VC 1) is ten aanzien van de toeslagjaren 2009, 2013 en 2015 tot en met 2018 een compensatiebedrag van € 65.041 toegekend.
  • Bij besluit van 21 april 2021 (UHT-DH5 A) is ten aanzien van de toeslagjaren 2007, 2008, 2010 tot en met 2012, 2014 en 2019 een tegemoetkoming op grond van de hardheidsregeling geweigerd.
  • Bij besluit van 22 juni 2021 (UHT-DC-1) is aan belanghebbende ten aanzien van de toeslagjaren 2009, 2013 en 2015 tot en met 2018 het definitieve compensatiebedrag van € 65.949 toegekend.
  • Bij brief van 27 juli 2021 heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 22 juni 2021 (UHT-DC-1).
  • Op 22 november 2022 is het zogenoemde BIP-dossier aan gemachtigde toegestuurd.
  • Bij schrijven van 20 december 2022 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft op 6 oktober 2023 een schriftelijke reactie op het bezwaarschrift gegeven.
  • Op 26 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden. Het verslag daarvan is bij het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geding.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de door UHT genomen 'definitieve
beschikking compensatie kinderopvangtoeslag' van (UHT-DC I) d.d. 22 juni 2021.

Zijn bezwaren zien echter ook op het niet toekennen van compensatie voor andere toeslagjaren, welk besluit is vervat in de beschikking van 22 april 2021 met kenmerk UHT-DH5 A. UHT beschouwt het bezwaarschrift als ook te zijn gericht tegen laatstgenoemd besluit.

Gelet daarop ziet de Commissie zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2009, 2013 en 2015 tot en met 2018 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2007, 2008, 2010, 2011, 2012, 2014 en 2019 af te wijzen.

Gemachtigde heeft in eerste instantie aangevoerd dat niet valt te controleren of de berekening waarop het besluit rust correct zijn. De Commissie overweegt in dit verband dat UHT weliswaar de compensatieberekening bij het uitbrengen van het bestreden besluit niet voldoende toegelicht heeft, maar dat UHT met het toesturen van het zogenoemde BIP-dossier, de schriftelijke reactie van 6 oktober 2023 en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid over de berekening heeft gegeven. De Commissie acht de bestreden besluiten daarmee voldoende onderbouwd.

Op de hoorzitting van 26 januari 2024 heeft gemachtigde aangegeven dat na het lezen van het dossier de jaren 2007, 2008, 2010 en 2011 niet meer ter discussie staan. Het bezwaar van belanghebbende betreft dan nog enkel de toeslagjaren 2012, 2014 en 2019.

De Commissie merkt op dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht compensatie kan worden toegekend aan een aanvrager van KOT die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel.

Voor het toeslagjaar 2012 is het volgens de Commissie voldoende aannemelijk dat de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) de KOT heeft vastgesteld conform wijzigingen in de gegevens van belanghebbende. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel geen aanspraak op compensatie.

Belanghebbende stelt t.a.v. het jaar 2014 dat er in dat jaar een brede uitvraag is gedaan en dat uit de stukken blijkt dat belanghebbende op een uitsluitlijst stond. Daarbij zou de persoonlijk zaakbegeleider van belanghebbende hebben aangegeven dat in 2014 dezelfde fout is gemaakt als in 2013 bij de berekening van het voorschot. Het toeslagjaar 2013 is wel gecompenseerd en het is belanghebbende niet duidelijk waarom dat anders zou zijn voor 2014.

Het is volgens de Commissie niet komen vast te staan dat de brede uitvraag eind 2014 en het te hoog verstrekte voorschot heeft geleid tot een onterechte verlaging van de KOT 2014. Dit was anders in 2013; daar moest belanghebbende (ten onrechte) een bedrag van € 2.696 terugbetalen terwijl hij de benodigde gegevens op tijd had aangeleverd. Het feit dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) deze fout pas na relatief lange tijd heeft hersteld, is reden voor compensatie. Ook zijn er geen andere feiten en omstandigheden naar voren gekomen die duiden op vooringenomen handelen ten aanzien van het toeslagjaar 2014. UHT heeft na de hoorzitting volgens de Commissie voldoende duidelijk gemaakt dat de vermelding op de uitsluitlijst geen negatieve gevolgen voor belanghebbende heeft gehad.

Over 2019 is er door belanghebbende geen KOT aangevraagd of ontvangen. De Commissie is daarom van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de uitvoering van de KOT over de genoemde jaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Zij acht het bezwaar om die reden ongegrond.

De Commissie wijst er wellicht ten overvloede op dat in het geval van compensatie op grond van de Wht aan gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel wordt vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, kan de ouder op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.

De Commissie heeft verder kennisgenomen van de stelling van UHT dat de
compensatieberekening ten aanzien van 2009 onjuist is en dat daarin de bedragen onder de elementen A tot en met D als volgt dienen te worden gewijzigd:

  • A € 8.680,00
  • B € 0,00
  • C € 8.680,00
  • D € 8.313,00
  • E € 0,00

Wat daar ook van zij, nu de wijzigingen ten gunste van belanghebbende zijn, adviseert de Commissie deze over te nemen in de beslissing op bezwaar.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • de bezwaren gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren, de hierboven aangegeven wijzigingen in de compensatieberekening van 2009 in de beslissing op bezwaar op te nemen;
  • de bezwaren gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DHS A ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter