BAC 2021-02450
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 26 maart 2020 met kenmerk T-C DR CAF 11 CB 2, 10 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I en 12 december 2023 met kenmerk UHT-DCF CAF 11 NJ
Ontvangst bezwaarschrift: 14 juli 2021
Hoorzitting: 20 december 2023
Overdracht advies aan UHT: 3 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de volgende beschikkingen van UHT:
- De beschikking van 26 maart 2020 (T-C DR CAF 11 CB 2) waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 een definitief compensatiebedrag van € 31.240,- is toegekend;
- De beschikking van 10 juni 2021 (UHT-DC I) waarbij aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 een definitief compensatiebedrag van € 60.000,- is toegekend;
- De beschikking van 12 december 2023 (UHT-DCH CAF 11 JN) waarbij over het toeslagjaar 2017 alsnog compensatie is verleend en de compensatieberekening van belanghebbende over alle toegekende jaren is aangepast tot een totaalbedrag van € 122.674.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 4 maart 2020 verzocht om herbeoordeling van zijn aanspraken op kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2008 tot en met 2014.
- UHT heeft bij beschikking van 26 maart 2020 (T-C DR CAF 11 CB 2) over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 een definitief compensatiebedrag van € 31.240,- toegekend.
- UHT heeft bij beschikking van 10 juni 2021 (UHT-DC I) over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 een definitief compensatiebedrag van € 60.000,- toegekend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 12 juli 2021, op 14 juli 2021 door UHT ontvangen, bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 10 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I. Hij heeft de gronden van het bezwaar op 13 oktober 2021 en 14 juni 2022 aangevuld.
- UHT heeft op 21 augustus 2023 schriftelijk gereageerd.
- UHT heeft bij beschikking van 12 december 2023 over het toeslagjaar 2017 alsnog compensatie toegekend en de compensatieberekening over alle toegekende jaren aangepast. Het definitieve compensatiebedrag over de toeslagjaren 2008 tot en met 2014 en 2017 is daarbij vastgesteld op € 122.674,-.
- Op 20 december 2023 heeft ten behoeve van het bezwaar van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
- Gemachtigde is in de gelegenheid gesteld de gronden van het bezwaar na de hoorzitting aan te vullen. De Commissie heeft daarnaast vragen gesteld aan UHT.
- Gemachtigde heeft afgezien van aanvulling van de gronden en een nadere hoorzitting. UHT heeft op 28 februari 2024 gereageerd op de vragen van de Commissie. De Commissie heeft vervolgens advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het bezwaar heeft mede betrekking op de beschikking van 12 december 2023
De nadere beschikking van 12 december 2023 wordt, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling van het bezwaar betrokken. Uit het nadere besluit vloeit voort dat het bezwaar gegrond is. De Commissie beoordeelt of het nadere besluit standhoudt.
De bezwaargronden met betrekking tot de compensatieberekening
Belanghebbende stelt dat de compensatieberekening niet klopt en heeft een contraberekening overgelegd. Zij betwist bij gebrek aan wetenschap de laatst vastgestelde kinderopvangtoeslag over de betrokken toeslagjaren en de hoogte van de immateriële schadevergoeding (die volgens belanghebbende op € 63.000,- had moeten worden vastgesteld). Belanghebbende stelt tevens dat de samengestelde rente had moeten worden vergoed.
Gedurende de bezwaarprocedure heeft UHT de definitieve beschikkingen kinderopvangtoeslag en de SAS-overzichten van de toeslagjaren 2008 tot en met 2014 overgelegd. De Commissie stelt vast dat de bedragen van de laatst vastgestelde kinderopvangtoeslag in deze beschikkingen en de SAS-overzichten overeen stemmen met de bedragen onder d) in de compensatieberekening.
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de eerste neerwaartse beschikking en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar (artikel 2.3 lid 4 Wht).,
Belanghebbende heeft bij eigen schadestaat een alternatieve berekeningswijze voorgesteld, waarbij immateriële schadevergoeding van € 500,- wordt toegekend per berekeningsjaar. Zij rekent daarbij een totaalbedrag van € 63.000,- voor. Deze berekeningswijze vindt echter geen steun in de wet, nu deze voorschrijft de immateriële schadevergoeding eenmaal te berekenen en niet per afzonderlijk toeslagjaar.
Met betrekking tot de rente gemiste kinderopvangtoeslag overweegt de Commissie als volgt. Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt de rente gemiste kinderopvangtoeslag berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. Artikel 27 lid 2 Awir bepaalt nadrukkelijk dat de rente enkelvoudig wordt berekend. Deze bewaargrond kan daarom niet slagen.
Hoogte vergoeding juridische kosten
UHT heeft in de definitieve compensatiebeschikking van 10 juni 2021 (UHT-DC I) een forfaitair bedrag toegekend van € 2.132,- aan juridische kosten. Daarbij is miskend dat belanghebbende niet alleen over het toeslagjaar 2008 in bezwaar en beroep is gegaan, maar ook over de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011. Uiteindelijk is over deze toeslagjaren beslist bij de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 14 januari 2015.
UHT heeft bij schriftelijke reactie toegezegd deze fout te zullen herstellen en heeft dit reeds gedurende de bezwaarprocedure gedaan: bij definitieve compensatiebeschikking van 12 december 2023 is tevens de vergoeding voor juridische kosten aangepast. Deze aanpassing komt de Commissie juist voor.
Nu UHT haar bestreden beschikking van 10 juni 2021 gedurende de bezwaarprocedure heeft herroepen, acht de Commissie het bezwaar gegrond.
Begindatum voor de vergoeding van de immateriële schade
Bij de definitieve compensatiebeschikking van 10 juni 2021 is een immateriële schadevergoeding toegekend over de periode die aanvangt op 12 oktober 2012. Deze datum is ook gevolgd in de definitieve compensatiebeschikking van 12 december 2023. UHT heeft bij schriftelijke reactie aangegeven de begindatum op 27 september 2012 te zullen stellen. De Commissie volgt dit en zal UHT dienovereenkomstig adviseren.
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt. De Commissie meent dat het bezwaar gegrond is. In een dergelijke situatie is UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar te hanteren. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Andere schendingen algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende voert aan dat sprake is van schending van diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze bezwaargrond is niet nader onderbouwd. Nu de bestreden compensatiebeschikking gezien het voorgaande niet in stand kan blijven en het bezwaar gegrond moet worden verklaard, zal de Commissie verder niet treden in deze meer algemene bezwaargrond van belanghebbende. Het bestreden besluit is onjuist en kan niet in stand blijven.
Herbeoordeling toeslagjaren 2015 en 2016
Bij de hoorzitting is naar voren gekomen dat belanghebbende tevens herbeoordeling zoekt van de toeslagjaren 2015 en 2016. UHT heeft hierover gezegd dat belanghebbende hiervoor een apart herbeoordelingsverzoek moet indienen. De Commissie volgt UHT hierin niet.
Uit het dossier en de gewijzigde beschikking van 12 december 2023 volgt namelijk dat UHT ambtshalve de toeslagjaren ná 2014 aan herbeoordeling heeft onderworpen. Het ligt daarom niet voor de hand dat belanghebbende hier zelf een aanvullend verzoek voor dient in te dienen. Voor zover deze herbeoordeling over de toeslagjaren 2015 en 2016 nog niet is opgepakt, dient UHT deze herbeoordeling alsnog op te pakken.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar opvatting van de Commissie gegrond is en het advies is om het nadere primaire besluit van 12 december 2023 deels te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar gegrond te verklaren;
- het bestreden besluit van 12 december 2013 met kenmerk UHT-DCH CAF 11 NJ deels te herroepen;
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 27 september 2012 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
- bij primaire beschikking alsnog de toeslagjaren 2015 en 2016 te beoordelen;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter