BAC 2021-02375
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 8 oktober 2021 met kenmerken UHT-DH5 A en UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 18 november 2021 en 23 november 2022
Hoorzitting: 23 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 13 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren ongegrond te verklaren, de bestreden besluiten in stand te laten en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door voormalige gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 8 oktober 2021 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DC5 A.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking met kenmerk UHT-DC-I A aan belanghebbende over de toeslagjaren 2005 tot en met 2013 geen compensatiebedrag toegekend. UHT heeft bepaald dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over die periode namelijk geen fouten heeft gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende. De situatie van belanghebbende wijzigt daarom niet.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 22 december 2020 en 29 juli 2021 verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over respectievelijk de toeslagjaren 2011 en 2012 en 2005 tot en met 2013.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 1 juli 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft geoordeeld dat
– kort samengevat – van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T voor de jaren 2005 tot en met 2013 geen sprake is. Uit de overgelegde stukken volgt ook niet dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 49, derde lid, letter b, van de Awir. Voor toepassing van de hardheidscompensatie is daarom geen reden. - Bij brief van 1 mei 2021 (met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT) heeft UHT naar aanleiding van de eerste lichte toets aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen reden ziet om € 30.000 toe te kennen.
- Bij beschikking van 8 oktober 2021 met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT vastgesteld dat niet is gebleken dat de KOT over 2005 tot en met 2013 te laag is vastgesteld. Ook is niet gebleken dat UHT in de situatie van belanghebbende te streng was bij het uitvoeren van de regels van de KOT. Bij beschikking van dezelfde datum met kenmerk UHT-DC-I A is bepaald dat er geen fouten zijn gemaakt in de beoordeling van de KOT van de jaren 2005 tot en met 2013.
- Op 17 november 2021 heeft de voormalige gemachtigde pro forma-bezwaar aangetekend tegen de beschikking van 8 oktober 2021 met kenmerk UHT-DH5 A. Op 3 november 2022 heeft zij aanvullende gronden aangevoerd tegen de beschikking van 8 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A.
- UHT heeft op 7 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 23 november 2023 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door gemachtigde.
- De Commissie heeft de bezwaren behandeld en het hierna volgende advies aan UHT uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende stelt dat de bestreden besluiten van 8 oktober 2021 onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat, door middel van het invulformulier in combinatie met de schriftelijke reactie, een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijke Incasso Centrum (hierna: LIC-overzichten) en overige producties is gebleken, de terugvorderingen hebben plaatsgevonden op grond van het reguliere toeslagenproces, dat er geen compensatieregeling van toepassing is en dat het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.
Belanghebbende stelt verder dat zij op enig moment € 10.000 aan KOT heeft moeten terugbetalen. UHT verklaart dat zij die terugvordering niet heeft kunnen terugvinden. Tijdens de hoorzitting van 23 november 2023 zijn alle mogelijkheden onderzocht
omtrent de herkomst van het bedrag van € 10.000. Zowel UHT als de Commissie hebben hieromtrent suggesties gedaan en alle relevante stukken in het dossier,
waaronder de LIC-overzichten en het invulformulier van UHT, zijn nagegaan. Het bedrag zou een optelsom geweest kunnen zijn van de terugbetaalde KOT, het zou te maken kunnen hebben met een aanslag inkomstenbelasting, omdat het toetsingsinkomen fors is gestegen tussen 2011 en 2013 of het zou betrekking kunnen hebben op andere toeslagen. Deze suggesties worden niet ondersteund door informatie uit het dossier. Zowel belanghebbende als gemachtigde hebben deze suggesties afgewezen. Tevens is niet duidelijk geworden in welk jaar de terugvordering zou zijn opgelegd aan belanghebbende.
In het dossier is enkel een bedrag van € 1.615 teruggevonden dat belanghebbende in eerste instantie in één keer diende terug te betalen. Door de aanvraag en acceptatie van een betalingsregeling kon zij dit bedrag echter alsnog in termijnen betalen (zie productie 27). De Commissie kan zich indenken dat de voorschotbeschikking met kenmerk T0800011 met daarin een bedrag van € 10.701 de suggestie heeft kunnen wekken dat belanghebbende dit gehele bedrag weer moest terugbetalen. Er is een herziening van het voorschot geweest van € 2.318 (voorschotbeschikking met kenmerk T0800201), echter is het resterende bedrag (€8.383) verrekend met een bedrag van € 6.244 dat al uitgekeerd was. Van het resultaat hiervan bleef een bedrag van € 1.615 open staan. Dit laatste bedrag heeft belanghebbende uiteindelijk in zijn geheel afbetaald. UHT heeft in het kader van de onderhavige bezwaarprocedure alle toeslagjaren nogmaals beoordeeld. UHT heeft nergens kunnen vaststellen dat sprake zou zijn geweest van vooringenomen handelen, hardheid of onterechte kwalificatie van opzet/grove schuld. De Commissie oordeelt dat vanwege het ontbreken van een vermoeden van aannemelijkheid, er geen mogelijkheid bestaat om belanghebbende op het punt van haar stelling over het hebben moeten terugbetalen van € 10.000 tegemoet te komen.
Herbeoordeling UHT
Hieronder volgt een overzicht van de jaarlijkse (eventuele neerwaartse) correctiebesluiten en de gevolgen ervan.
2005
Op 15 december 2006 werd de KOT over 2005 naar beneden bijgesteld, zodat belanghebbende € 375 moest terugbetalen. Hiertegen is zij op 15 maart 2007 in bezwaar gegaan, waarop B/T op 16 april 2007 de beslissing heeft herzien en de KOT naar boven heeft bijgesteld.
2006
Op 20 augustus 2007 werd de KOT over 2006 definitief vastgesteld op het bedrag van het voorschot. Er heeft dus geen neerwaartse bijstelling plaatsgevonden.
2007
Op 19 maart 2009 is de KOT over 2007 definitief vastgesteld op een bedrag dat enigszins hoger is dan het voorschotbedrag. De KOT is derhalve niet naar beneden bijgesteld.
2008
Op 4 december 2007 is aan belanghebbende een voorschot KOT over 2008 toegekend. Dit voorschot is vervolgens op 22 april 2008 naar beneden bijgesteld na het ontvangen van een wijzigingsformulier van belanghebbende waarin een wijziging van het aantal opvanguren is doorgegeven. Die bijstelling leidde tot een terugbetalingsverplichting van € 1.615. Er is sprake van een reguliere terugvordering omdat belanghebbende al meer toeslag had ontvangen dan waar zij voor het gehele jaar recht op had. Op 29 juli 2009 is een definitieve beschikking uitgegaan aan de hand van de op dat moment bekende gegevens van B/T, waarbij de KOT werd vastgesteld op € 16 meer dan het verlaagde voorschot.
2009
Op 21 oktober 2009 is de KOT over dat jaar definitief vastgesteld op een bedrag dat bijna gelijk is aan het toegekende voorschot. De KOT is derhalve niet neerwaarts bijgesteld.
2010
Op 24 oktober 2011 is het automatisch toegekende voorschot naar beneden bijgesteld op basis van een wijziging in het toetsingsinkomen. Er is sprake van een reguliere terugvordering.
2011
Op 24 december 2013 is het automatisch toegekende voorschot naar beneden bijgesteld op basis van een wijziging in het toetsingsinkomen. Er is sprake van een reguliere terugvordering.
2012
Op 28 maart 2014 is het automatisch toegekende voorschot naar beneden bijgesteld op basis van een wijziging in het toetsingsinkomen. Er is sprake van een reguliere terugvordering.
2013
Op 25 februari 2013 heeft belanghebbende gemeld de KOT stop te willen zetten per 1 april 2013. Daarop is bij beschikking van 21 maart 2013 de voorschotbeschikking van 28 december 2012 aangepast naar de periode januari- maart 2013. Op 19 september 2014 is het toegekende voorschot naar beneden bijgesteld op basis van een wijziging in het toetsingsinkomen. Er is sprake van een reguliere terugvordering.
In geen van de genoemde toeslagjaren is er aldus aanleiding om aan te nemen dat er sprake is geweest van vooringenomen handelen, hardheid of onterechte kwalificatie van opzet/grove schuld. De Commissie adviseert UHT tot ongegrondverklaring van dit onderdeel van het bezwaar.
Verwoesting gezin
Verder stelt belanghebbende dat de terugbetaling haar gezin heeft verwoest. Vanwege schulden kwam zij in een put terecht en zij is er niet meer uitgekomen. Haar kinderen hebben moeten meebetalen aan de aflossing van de schulden. Het breekt belanghebbende emotioneel op dat zij en haar kinderen niet als gedupeerde worden aangemerkt en daarom geen compensatie ontvangen.
De Commissie heeft begrip voor de omstandigheid dat belanghebbende is geconfronteerd met terugvorderingen en dat deze terugvorderingen op belanghebbende en haar gezin hebben gedrukt. De Commissie constateert echter ook dat de uit het dossier naar voren gekomen terugvorderingen niet zijn terug te voeren op vooringenomen handelen, hardheid of onterechte kwalificatie van opzet/grove schuld. De Commissie adviseert UHT tot ongegrondverklaring van dit onderdeel van het bezwaar.
Hardheidstoetsing jaren 2005 en 2008
Belanghebbende stelt dat UHT de hardheidsbeoordeling van de jaren 2005 en 2008 niet heeft afgerond en daarmee onzorgvuldig is geweest. Uit het invulformulier blijkt dat deze beoordeling eerder niet heeft plaatsgevonden. De Commissie betreurt dit. Dit maakt echter nog niet dat daarmee sprake is van hardheid. De Commissie overweegt dat uit de stukken blijkt dat UHT de jaren 2005 en 2008 inmiddels goed heeft onderzocht en genoegzaam heeft toegelicht waarom er geen sprake is van hardheid voor deze jaren. Daarmee heeft UHT naar het oordeel van de Commissie voldaan aan haar motiveringsplicht en volgt de Commissie UHT in het standpunt dat geen sprake is van hardheid.
Lange periode van onzekerheid
De Commissie overweegt dat de situatie dat belanghebbende gedurende een lange periode in onzekerheid heeft moeten verkeren erg vervelend is voor haar en betreurt deze gang van zaken ten zeerste. Dit maakt echter niet dat sprake is van vooringenomenheid of hardheid van het stelsel.
Het jaar 2004
De Commissie merkt op dat productie () van het dossier het invulformulier herstel toeslagen bevat. Hierop is te zien dat UHT een herbeoordeling heeft uitgevoerd over de jaren 2005 tot en met 2013. Uit productie () van het dossier blijkt dat het jaar 2004 buiten deze periode valt omdat het verzoek van belanghebbende dit jaar niet betreft. Ten overvloede overweegt de Commissie dat het verzoek om het jaar 2004 te betrekken in de herbeoordeling om de in de schriftelijke reactie uiteengezette redenen niet kan worden gehonoreerd. De Commissie adviseert UHT tot ongegrondverklaring van dit onderdeel van het bezwaar.
Opeenstapeling van onzorgvuldigheden
De Commissie oordeelt dat het reguliere toeslagenproces heeft gezorgd voor terugbetalingsverplichtingen en daarmee mogelijk stress en spanning bij belanghebbende. Echter blijkt uit de stukken niet dat sprake is geweest van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld. De Commissie adviseert UHT mitsdien tot ongegrondverklaring van dit element van het bezwaar.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende, nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaren, gericht tegen de beschikkingen van 8 oktober 2021 ongegrond te verklaren. Tevens adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van proceskosten af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter