BAC 2021-02369
Publicatiedatum 13-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 28 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 6 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I
Ontvangst bezwaarschrift: 16 november 2021
Hoorzitting: 22 februari 2023
Overdracht advies aan UHT: 24 mei 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren, nader onderzoek te verrichten naar de stopzetting van de KOT in 2014, en over de toeslagjaren 2017 en 2018 de hardheidsregeling toe te passen. Voorts adviseert de Commissie om de compensatieberekening over toeslagjaar 2019 aan te passen, de vergoeding voor immateriële schade en de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen tot de beslissing op bezwaar en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag over de toeslagjaren 2014, 2017 en 2018 van 28 september 2021 met kenmerk UHT DC I A, alsmede de Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 6 oktober 2021.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat over de toeslagjaren 2015, 2016 en 2019 door de Belastingdienst/Toeslagen fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar over deze jaren een compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). De bestreden beschikkingen van 28 september en 6 oktober 2021 worden daarom geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 12 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2015 tot en met 2018;
- Bij beschikking van 1 mei 2021 is belanghebbende op de hoogte gebracht dat zij op grond van de lichte toets niet in aanmerking kan komen voor € 30.000,-;
- Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft belanghebbende alsnog € 30.000,- toegekend gekregen;
- Bij brief van 13 augustus 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 37.223,-. De compensatie wordt toegekend omdat over de toeslagjaren 2015, 2016 en 2019 door UHT fouten zijn gemaakt. Omdat aan belanghebbende al eerder € 30.000,- is toegekend, is de compensatie aangevuld met € 7.223,-;
- Bij beschikking van 28 september 2021 met kenmerk UHT -DC I A heeft UHT compensatie voor de toeslagjaren 2014, 2017 en 2018 afgewezen;
- Bij beschikking van 6 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I is aan belanghebbende voor de toeslagjaren 2015, 2016 en 2019 een definitieve compensatie van € 37.691,- toegekend;
- Tegen de definitieve beschikking van 6 oktober 2021 met het kenmerk UHT DC-I heeft gemachtigde op 16 november 2021 een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 18 november 2021 en 8 juni 2022 aangevuld met gronden;
- UHT heeft op 21 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende;
- Op 22 februari 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies;
- Op 1 maart 2023 heeft UHT een aanvullende reactie overgelegd;
- Gemachtigde heeft hier bij e-mailbericht van 14 maart 2023 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Bezwaar tegen afwijzingsbeschikking van 28 september 2021
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de toeslagjaren 2014, 2017 en 2018 ten onrechte niet zijn meegenomen in de integrale beoordeling, terwijl er voor deze jaren wel recht op compensatie bestaat. UHT stelt hierop eerst vast dat belanghebbende kennelijk niet op de hoogte is van de afwijzingsbeschikking van 28 september 2021, althans daar geen bezwaar tegen heeft ingesteld, om vervolgens uiteen te zetten waarom er geen aanleiding bestaat om over deze toeslagjaren tot compensatie over te gaan.
De Commissie stelt vast dat belanghebbende formeel alleen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 6 oktober 2021 op grond waarvan aan belanghebbende over de toeslagjaren 2015, 2016 en 2019 compensatie wordt toegekend. De nadere gronden zien evenwel mede op de beslissing van 28 september 2021 waarin over de toeslagjaren 2014, 2017 en 2018 geen compensatie is toegekend. Temeer nu UHT in haar schriftelijke reactie ook op de bezwaargronden tegen de afwijzing ingaat, zal de Commissie deze in onderhavig advies ook bespreken.
Toeslagjaar 2014
UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat er in toeslagjaar 2014 geen harde stop heeft plaatsgevonden, maar dat belanghebbende de KOT zelf heeft stopgezet. De Commissie overweegt dat uit de als productie 22a overgelegde melding volgt dat dit het geval is. Als brontype staat ’07 – Burger’ vermeld, waaruit kan worden afgeleid dat het belanghebbende zelf is geweest die de stopzetting heeft bewerkstelligd.
Gemachtigde heeft ter zitting gemotiveerd gesteld dat dit niet logisch is omdat belanghebbende op dat moment studeerde. Dat is de Commissie met hem eens. Het formulier dat na telefonisch - en dus oncontroleerbaar - contact zegt ‘burger zet stop’, kan naar het oordeel van de Commissie in deze zaak niet tot doorslaggevend bewijs dienen. Bekend is dat discriminerende tendensen in de KOT-affaire een rol speelden (vgl. ook het rapport van het College voor de rechten van de mens: Vooronderzoek naar de vermeende discriminerende effecten van de werkwijzen van de Belastingdienst/Toeslagen uit 2022). Tegen deze achtergrond geeft de Commissie UHT in overweging om, alvorens tot besluitvorming in bezwaar over te gaan, dit punt van de studie destijds samen met belanghebbende na te gaan: mits het klopt dat belanghebbende op dat moment studeerde is het immers aannemelijk dat de kinderen opvang genoten. Dan is het aan UHT ofwel om daar bewijs tegenover te stellen en aannemelijk te maken dat belanghebbende toch om stopzetting vroeg, ofwel om belanghebbende bij wijze van aanvullende schadevergoeding alsnog te compenseren. Het bezwaar ten aanzien van dit jaar treft doel.
Toeslagjaren 2017 en 2018
UHT heeft uiteengezet dat er in 2017 en 2018 sprake was van zogeheten HOTHOR-toezicht (Hoge Toekenning, Hoog Risico). Dit kenmerk wordt geautomatiseerd toegevoegd in situaties waarin sprake is van een laag inkomen, waardoor recht ontstaat op een relatief hoog bedrag aan toeslagen. Dit heeft tot gevolg dat een extra handmatige controle plaatsvindt, hetgeen op zichzelf niet op een institutioneel vooringenomen handelwijze wijst. Daarbij is de KOT in deze jaren steeds bijgesteld naar aanleiding van door belanghebbende zelf aangeleverde informatie, en zijn de informatie-uitvragen, voor zover deze hebben plaatsgevonden, in het kader van het HOTHOR-toezicht geweest.
Naar aanleiding van de hoorzitting van 22 februari 2023 is aan UHT verzocht om duidelijkheid te geven over de vraag of belanghebbende in 2017 en 2018 respectievelijk twee en vijf maanden geen KOT uitbetaald heeft gekregen vanwege de HOTHOR- kwalificatie. In de aanvullende schriftelijke reactie van 1 maart 2023 heeft UHT hierop uiteengezet dat enige vertraging in de betaling van de KOT het gevolg is geweest van het HOTHOR-toezicht, en dat er geen fraudeonderzoek heeft plaatsgevonden. De vertraging zou onder meer zijn gelegen in onduidelijkheid over wijzigingen die belanghebbende zou hebben doorgegeven.
De Commissie overweegt dat UHT met bovenstaand antwoord niet, althans niet volledig op de vragen van de Commissie is ingegaan. Immers, dat er vertraging zou hebben plaatsgevonden die mogelijk aan het HOTHOR-toezicht te wijten was, is ter zitting reeds besproken. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat het HOTHOR-toezicht op zichzelf niet onrechtmatig is. In het geval van opschorting van de uitbetaling van KOT dient echter de nodige zorgvuldigheid te worden betracht, omdat hierdoor (ernstige) betalingsproblemen voor belanghebbenden kunnen ontstaan. Stopzetting gedurende langere tijd kan ervoor zorgen dat belanghebbenden in ernstige financiële problemen geraken. De Belastingdienst/Toeslagen had zich van deze gevolgen voor belanghebbenden bewust moeten zijn en een zorgvuldige belangenafweging moeten maken. De vraag aan UHT was derhalve of belanghebbende vanwege dit toezicht in 2017 en 2018 respectievelijk twee en vijf maanden geen KOT uitbetaald heeft gekregen, en of hiervoor een wettelijke grondslag bestond. De Commissie stelt vast dat UHT zich hierover geheel niet heeft uitgelaten.
Gezien het voorgaande is er over de jaren 2017 en 2018 onweersproken twee en vijf maanden geen KOT uitbetaald vanwege het HOTHOR-toezicht. Uit de aanvullende schriftelijke reactie blijkt voorts dat belanghebbende hierover meermaals haar beklag heeft gedaan bij de Belastingdienst/Toeslagen. Onder deze omstandigheden, waarin de betaling aan belanghebbende vanwege nader onderzoek meermaals en zelfs vijf maanden is opgeschort, kan de Commissie niet anders concluderen dan dat het HOTHOR-toezicht in het geval van belanghebbende heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing van het wettelijk systeem. De Commissie adviseert daarom om over de jaren 2017 en 2018 de hardheidsregeling toe te passen.
Opzet/Grove Schuld (O/GS)
Naar aanleiding van de hoorzitting van 22 februari 2023 is UHT ook verzocht nader onderzoek in te stellen naar de weigering van een betalingsregeling voor belanghebbende in 2017 en 2018, al dan niet vanwege de kwalificatie O/GS. UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet dat er geen sprake was van een O/GS-kwalificatie met betrekking tot KOT. In zijn reactie van 14 maart 2023 heeft gemachtigde gesteld dat de aanvullende schriftelijke reactie niet voldoende is om dit aan te nemen, nu er geen inzicht is gegeven in de wijze waarop het onderzoek is verricht, de systemen van de Belastingdienst verouderd zijn en er correspondentie ontbreekt.
De Commissie overweegt dat UHT bij haar schriftelijke reactie ingebrachte overzicht in voldoende mate aannemelijk heeft kunnen maken dat er geen betalingsregeling voor KOT is afgewezen vanwege de kwalificatie O/GS. Uit het overzicht volgt dat hoewel er een O/GS-kwalificatie is geweest in het kader van de huurtoeslag in 2013, daarvan geen sprake is geweest ten aanzien van de KOT. Het bezwaar treft daarom geen doel.
Incompleet dossier
Gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat het dossier niet compleet is, nu er O/GS-stukken en correspondentie met belanghebbende zouden ontbreken. De Commissie overweegt dat belanghebbende na de zitting door UHT in kennis is gesteld van alle gegevens die in het kader van de bezwaarprocedure relevant zijn, waaronder een uitdraai die ziet op de O/GS-kwalificatie. Belanghebbende heeft na de hoorzitting voorts gelegenheid gehad om nieuwe gegevens in het geding te brengen en te reageren op gegevens die UHT in het geding heeft gebracht. Deze gelegenheid is echter onbenut gebleven. Voor zover gemachtigde heeft willen stellen dat er sprake is van een motiveringsgebrek, volgt de Commissie dit standpunt daarom niet.
Compensatieberekening toeslagjaar 2019
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het in de compensatieberekening onder d) opgenomen bedrag over toeslagjaar 2019 niet juist is. UHT heeft in haar schriftelijke reactie bevestigd dat dit het geval is, en nader uiteengezet welke bedragen er in de beschikking hadden moeten worden opgenomen.
De Commissie stelt met UHT vast dat in de voorschotbeschikking van 21 mei 2019 is uitgegaan van bedrag van € 32.294,- terwijl bij beslissing van 17 juli 2021 de KOT over 2019 definitief is vastgesteld op € 38.553,-. Het is het verschil tussen deze bedragen, zijnde € 6.259,-, dat onder d) in de berekening had moeten worden opgenomen. Belanghebbende heeft dan ook terecht aangevoerd dat dit bedrag in de bestreden beschikking niet juist is. De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening op dit punt aan te passen.
Vergoeding voor immateriële schade
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
Op grond van de Wht wordt de vergoeding voor immateriële schade toegekend voor ieder half jaar tot de dagtekening van een eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij afronding naar boven plaatsvindt. Nu het bezwaar (deels) gegrond is en het advies is om de beschikking tot toekenning van compensatie te herroepen, adviseert de Commissie aan UHT om, in lijn met haar tot dusverre gevoerde beleid in een dergelijke situatie, de beslissing op bezwaar als einddatum aan te houden.
Rentevergoeding voor gemiste KOT
In haar schriftelijke reactie heeft UHT uiteengezet dat als aanvangsdatum van het tijdvak om de rente over gemiste KOT te berekenen ten onrechte 4 oktober 2021 is gehanteerd, terwijl de beschikking van 6 oktober 2021 was. Hieruit volgt dat belanghebbende nog € 14,- aan toeslagrente dient te ontvangen. De Commissie kan zich in deze conclusie vinden, en adviseert UHT om de compensatiebeschikking op dit punt aan te passen.
Aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
Daar de compensatieberekening gelet op het voorgaande zal wijzigen, dient ook component N te worden aangepast. De Commissie adviseert UHT daarom om het bedrag in de beslissing op bezwaar aan te passen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar mening van de Commissie gegrond is, adviseert de Commissie UHT ook de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:
- het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren;
- over 2014 nader onderzoek te verrichten;
- over de toeslagjaren 2017 en 2018 de hardheidsregeling toe te passen;
- het compensatiebedrag over toeslagjaar 2019 aan te passen zoals hierboven omschreven;
- De vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- De rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- De aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
- Een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor twee.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter