Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02342

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 8 oktober 2021 met kenmerken UHT-DC I A, UHT-DH A & UHT-DH5 A en 27 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift:

Hoorzitting: 5 juni 2024

Overdracht advies aan UHT: 30 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de compensatieberekening
aan te passen en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigd namens belanghebbende ingediende
bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen
compensatie kinderopvangtoeslag.


Aan belanghebbende is bij beschikking van 27 juli 2022 (UHT-DC I) met toepassing van
de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020
(Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 90.695,- voor de jaren 2007 tot en met 2009, 2011, 2017 en 2018. Bij de beschikkingen van 8 oktober 2021 is géén compensatie toegekend voor de jaren 2010, 2012 tot en met 2016 en 2019.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 10 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2008 en 2009. In overleg met
    belanghebbende heeft UHT de jaren 2007 tot en met 2019 herbeoordeeld.
  • UHT heeft bij beschikking van 29 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding van € 30.000,- op grond van de
    Catshuisregeling.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 3 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de jaren 2010, 2012 tot en met 2016 en 2019 geen
    sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere
    omstandigheden.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikkingen van 8 oktober 2021 met kenmerken
    UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A, kort samengevat, aan belanghebbende
    geen compensatie toegekend voor de jaren 2010, 2012 tot en met 2016 en 2019.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 11 november 2021 tegen deze beschikkingen een
    bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 27 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I
    aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 90.695,-
    voor de jaren 2007 tot en met 2009, 2011, 2017 en 2018.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 6 september 2022 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 19 december 2022 de bezwaarschriften
    aangevuld.
  • UHT heeft bij schriftelijke reactie gedateerd 20 september 2023 gereageerd op de
    bezwaarschriften.
  • Op 5 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 2 augustus 2024
    een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 16 augustus
    2024 op gereageerd.
  • Dit advies wordt door de Commissie.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor andere toeslagjaren af te wijzen.


Compensatieberekening toeslagjaren 2007 tot en met 2009, 2011, 2017 en 2018

Belanghebbende heeft ten aanzien van diverse componenten over de verschillende
toeslagjaren vragen met betrekking tot de compensatieberekening.


UHT heeft in de schriftelijke reactie en op de hoorzitting uitleg gegeven over de diverse
componenten. UHT stelt zich op het standpunt dat de rentevergoeding voor gemiste
KOT onjuist is berekend; deze had voor alle jaren doorberekend moeten worden tot en
met de datum van de beschikking, te weten 27 juli 2022.


De startdata van de rentevergoeding voor gemiste KOT is ten aanzien van de jaren 2017 en 2018 in het voordeel van belanghebbende onjuist vastgesteld; dat zal niet worden aangepast. Voorts is de verstrekte noodvoorziening van € 2.500,- ten onrechte verrekend in de compensatieberekening; dat zal, aldus UHT, worden gecorrigeerd.
Het bezwaar is volgens UHT op deze punten gegrond.


De Commissie neemt met instemming kennis van bovenstaande standpunten en
adviseert UHT de compensatieberekening op deze onderdelen aan te passen.
Ook adviseert de Commissie UHT om component f (verschil met laatst vastgestelde
beschikking KOT) ten aanzien van toeslagjaar 2008 aan te passen naar € 11.817,- (in
plaats van € 11.821,-). Volgens de schriftelijke reactie zou dit het juiste bedrag moeten
zijn en deze aanpassing is naar de Commissie meent in het voordeel van
belanghebbende.


De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen
van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer)
institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter een voor belanghebbende
begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële
schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste (externe dan wel interne)
vooringenomen handeling door de Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Naar de opvatting
van de Commissie is dit beleid in het geval van belanghebbende juist toegepast door als startdatum uit te gaan van de eerste interne vooringenomen handeling op 16 november 2009.


UHT heeft de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk)
gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking
van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar.
De Commissie adviseert UHT dit beleid ook in dit geval toe te passen, nu het bezwaar
gegrond is.


Toeslagjaar 2007 en VIP status van belanghebbende
Voor zover belanghebbende betoogt dat de KOT over het toeslagjaar 2007 onjuist is
vastgesteld, namelijk op basis van 232 in plaats van 250 uren, overweegt de Commissie dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op de herziening van definitieve KOT
beschikkingen. Belanghebbende verzoekt in feite om een aanpassing van de hoogte van de KOT over het toeslagjaar 2007 zoals deze indertijd definitief is vastgesteld. Een
beoordeling daarvan valt buiten de reikwijdte van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van de eerste voorschotbeschikking van 15 juni 2007 over het toeslagjaar
2007, waarbij het jaarrecht voor belanghebbende is bepaald op € 3.276,-, heeft UHT
zich na de hoorzitting op het standpunt gesteld dat de beschikking zelf niet overgelegd
kan worden gelet op de VIP status van belanghebbende. UHT verwijst naar het SAS
overzicht in productie 24. Belanghebbende wenst te vernemen waarom zij een VIP status heeft, sinds wanneer en waarom dit is, wat dit betekent en welke gegevens zich in het VIP dossier bevinden. Ook verzoekt zij om haar volledige VIP dossier, waarin zich volgens haar mogelijk meer gespreksnotities bevinden.

Ten slotte vraagt zij zich af of deze VIP status er ook de oorzaak van kan zijn dat UHT
aanvragen om KOT, die zij in 2016 diverse keren heeft gedaan, niet in het systeem kan
terugvinden of dat het systeem haar aanvragen heeft geblokkeerd.
Zij wijst erop dat zij over 2023 en 2024 te maken heeft gehad met vergelijkbare
problemen; zij ziet de toekenning nu echter wel staan in “Mijn Toeslagen”, maar krijgt
niets uitbetaald. Zij verzoekt UHT dit uit te zoeken; mogelijk speelt hier de VIP status
een rol. De wijze waarop de Dienst Toeslagen (D/T) omgaat met haar aanvragen over
2023 en 2024 baart haar grote zorgen en het lijkt erop alsof zij weer met dezelfde
problemen met D/T wordt geconfronteerd als in het verleden.


De Commissie adviseert UHT om belanghebbende in de beschikking op bezwaar op dit
punt duidelijkheid te verschaffen. Verder adviseert de Commissie UHT om de vragen en zorgen van belanghebbende met betrekking tot toeslagjaren 2023 en 2024, die geen onderdeel uitmaken van deze bezwaarprocedure, door te zenden naar het juiste
onderdeel van D/T.


Toeslagjaar 2008
Ten aanzien van de compensatieberekening over toeslagjaar 2008 voert
belanghebbende aan dat de verlaging van KOT bij voorschotbeschikking van
28 december 2007 naar een bedrag van € 13.798,- vooringenomen is geweest; omdat
ten onrechte maar voor 1 kind in plaats van voor 2 kinderen KOT is toegekend. Dit
betrof geen reguliere wijziging; er was geen aanleiding voor deze wijziging. Onder a
moet daarom worden uitgegaan van het bedrag van € 26.781,-; dat is het bedrag van
de voorafgaande (eerste) voorschotbeschikking van 4 december 2007.


UHT stelt dat sprake is geweest van onterecht, vooringenomen, ingrijpen toen de KOT
op 20 november 2012 werd verlaagd naar € 11.896,-. De beschikking die daaraan
voorafging was de beschikking van 28 november 2008, waarbij de KOT is vastgesteld op € 24.299,-. Dit bedrag is daarom terecht als het bedrag onder a in de
compensatieberekening vermeld.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of bij een eerdere beschikking, namelijk
de beschikking van 28 december 2007, ook sprake is geweest van vooringenomen
handelen. Aan de hand van het SAS-overzicht stelt de Commissie vast
dat de KOT bij beschikking van 28 december 2007 slechts voor 1 kind is toegekend. De
Commissie leest in het Invulformulier herstel toeslagen:
“Op 4-12-2007 wordt de KOT automatische gecontinueerd. De correcties daarna
zijn het gevolg van door de ouder doorgegeven wijzigingen van de
opvanggegevens.”

Deze passage ziet dus (ook) op de beschikking van 28 december 2007.
De Commissie adviseert UHT om hier in de beschikking op bezwaar een nadere
toelichting op te geven, met verwijzing naar producties, om hiermee aan
belanghebbende de gewenste duidelijkheid te verschaffen over de reden van het slechts
voor 1 kind toekennen van KOT bij beschikking van 28 december 2007.
De Commissie ziet op voorhand geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is
geweest van vooringenomen handelen. Als UHT alsnog tot de conclusie komt dat de
beschikking van 28 december 2007 vooringenomen was, adviseert de Commissie UHT
het bedrag onder a aan te passen in de door belanghebbende voorgestelde zin.


Toeslagjaar 2016
Belanghebbende betoogt dat zij ook over toeslagjaar 2016 compensatie zou moeten
ontvangen; in dat jaar zijn twee van haar kinderen wel naar de opvang geweest. Zij
heeft ook KOT aangevraagd voor dit toeslagjaar maar de aanvraag is niet in behandeling genomen; dat is naar haar mening vooringenomen.


UHT stelt dat in geen enkel systeem van de Belastingdienst iets is aangetroffen dat wijst op een aanvraag van KOT door belanghebbende voor toeslagjaar 2016.


Nu op geen enkele wijze uit de stukken blijkt of anderszins aannemelijk is geworden dat belanghebbende over dit jaar (bij gebreke aan een aanvraag) daadwerkelijk aanspraak had op KOT, is de Commissie van mening dat belanghebbende daarom voor toeslagjaar 2016 geen beroep op de Wht toekomt.


Toeslagjaar 2018
De Commissie stelt vast dat UHT de KOI-viewer heeft overgelegd met de gegevens van
toeslagjaar 2018. Uit het uitblijven van een reactie daarop door belanghebbende leidt de Commissie af dat eventuele onduidelijkheid met betrekking tot de compensatie voor dit jaar daarmee is opgehelderd.


Toeslagjaar 2019
Ten aanzien van 2019 vraagt belanghebbende zich af waaruit zou blijken dat zij de KOT
zou hebben stopgezet en dat zij per 1 februari 2019 weer KOT zou hebben aangevraagd in plaats van 1 januari 2019.

Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar een nadere toelichting gegeven op de vragen van belanghebbende over 2019; in het Invulformulier (productie 154) staat dat belanghebbende op 11 december 2018 de KOT met ingang van 1 januari 2019 heeft stopgezet. Helaas is niet de betreffende melding uit het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) aan het dossier toegevoegd. Uit blijkt dat belanghebbende op 27 mei 2019 opnieuw een aanvraag heeft ingediend en wel met ingang van 1 februari 2019.
Bij beschikking van 21 juni 2019 is vervolgens een voorschot KOT
toegekend van € 2.663,-, vanaf 1 februari 2019.


De Commissie stelt vast dat UHT ten aanzien van toeslagjaar 2019 de KOI-viewer heeft
overgelegd. Uit het uitblijven van een reactie daarop door belanghebbende leidt de
Commissie af dat eventuele vragen op dit punt hiermee beantwoord zijn.


Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit van 27 juli 2022 met kenmerk UHT-DC I naar haar mening dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie om:

    • het bezwaar gericht tegen de bestreden beschikking van 27 juli 2022 met
      kenmerk UHT-DC I gedeeltelijk gegrond te verklaren en deze beschikking te
      herroepen;
    • de compensatieberekening als volgt aan te passen:
      • component f (Verschil met laatst vastgestelde beschikking KOT) over
        2008 aan te passen naar € 11.817,-;
      • component n (Vergoeding voor immateriële schade) te berekenen tot aan
        de beschikking op bezwaar;
      • component o (Rentevergoeding over gemiste KOT) opnieuw te berekenen,
        tot en met de datum van de beschikking, 27 juli 2022;
      • component p (aanvullende vergoeding van 1%) opnieuw te berekenen;
      • het bedrag van de acute noodvoorziening van € 2.500,- alsnog uit te
        keren;
    • het bezwaar gericht tegen de overige bestreden beschikkingen ongegrond te
      verklaren;
    • belanghebbende in de beschikking op bezwaar duidelijkheid te verschaffen over
      haar VIP status en de vragen die zij in dit kader heeft gesteld (zie pagina 3 en 4
      van dit advies) te beantwoorden;
    • de vragen en zorgen van belanghebbende met betrekking tot toeslagjaren 2023
      en 2024 door te zenden naar het juiste onderdeel van D/T;
    • belanghebbende in de beschikking op bezwaar duidelijkheid te verschaffen over
      de reden van het slechts voor 1 kind toekennen van KOT in de beschikking van
      28 december 2007;
    • een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand voor de onderhavige
      bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee
      voor het hoogste tarief.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter