Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02333 BAC 2021-02330

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 15 juli 2021 met kenmerk UHT- DC I en 27 september 2021 met kenmerk UHT-0 OGS B

Ontvangst bezwaarschrift: 16 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I en 10 november 2021 met kenmerk UHT-0 OGS B

Hoorzitting: 24 november 2022

Overdracht advies aan UHT: 10 februari 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 15 juli 2021 (UHT-DC I) en 27 september 2021 (UHT-0 OGS B).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28
augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie
toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (0/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 15 juli 2021 en 27
september 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

De compensatie bestaat uit:

  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde
    of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht);
  • vergoeding van de door de B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of
    vergrijp (artikel 2.3 lid 2 Wht);
  • vergoeding van materiele schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
    (artikel 2.3 lid 3 Wht);
  • vergoeding van immateriële schade van €500 per zes maanden (artikel 2.3 lid 4
    Wht);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Wht);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Wht);
  • rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht);
  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8
    Wht).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 november 2019 een verzoek tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) ingediend. Bij brief van 16 januari 2020 heeft de
    Belastingdienst/Toeslagen dit verzoek bevestigd.
  • Op 9 maart 2021 heeft UHT als voorlopige zienswijze belanghebbende ervan op de hoogte gesteld, dat zij voor de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014 in aanmerking komt
    voor compensatie op grond van individueel vooringenomen handelen door
    Belastingdienst/Toeslagen. Tevens is aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat voor de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015 sprake is van onterechte vaststelling door de Belastingdienst van de aanwezigheid van opzet/grove schuld (hierna: O/GS) bij
    belanghebbende.
  • De Commissie van Wijzen heeft op 25 maart 2021 geoordeeld, dat UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het toeslagjaar 2015 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. De compensatieregeling is daarom voor dat jaar niet van toepassing.
  • Bij brief van 28 april 2021 heeft belanghebbende de vooraankondiging van de compensatieberekening voor de KOT ontvangen. De hoogte van de compensatie is € 64.906 en betreft de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014.
  • Bij beschikking van 15 juli 2021 heeft belanghebbende de definitieve
    compensatiebeschikking ontvangen. De hoogte van dit bedrag is € 65.921 en heeft
    betrekking op de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014.
  • Op 10 augustus 2021, ontvangen door UHT op 16 augustus 2021, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 15 juli 2021. Op 8 september 2021 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd aan belanghebbende.
  • Bij beschikking van 27 september 2021 heeft belanghebbende de definitieve
    tegemoetkoming O/GS ontvangen. De hoogte van de vergoeding is € 3.959 en heeft
    betrekking op toeslagjaar 2015.
  • Op 7 november 2021, ontvangen door UHT op 10 november 2021, heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 27 september 2021.
  • Gemachtigde heeft bij brief, ingekomen op 7 februari 2022, UHT in gebreke gesteld
    voor het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen de beschikking van 15 juli 2021. Bij brief van 20 juni 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan gemachtigde bevestigd dat zij de ingebrekestelling in goede orde heeft ontvangen.
  • Gemachtigde heeft met een formulier, ingekomen op 28 april 2022, UHT in gebreke
    gesteld voor het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen de beschikking van 27 september 2021. Bij brief van 20 juni 2022 is door Belastingdienst/Toeslagen aan gemachtigde bevestigd dat de ingebrekestelling in goede orde is ontvangen.
  • In de op deze zaak betrekking hebbende beroepszaak UHT 22/1802 heeft Rechtbank
    Midden-Nederland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan. In deze uitspraak is de uiterlijke beslistermijn bepaald op 25 augustus 2022.
  • Op 17 november 2022 heeft de Commissie aanvullende gronden van gemachtigde
    ontvangen.
  • Op 24 november 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van belanghebbende en UHT. Een verslag van de hoorzitting is achter dit advies gevoegd.
  • Op 6 december 2022 heeft de Commissie een nadere schriftelijke reactie van UHT
    ontvangen. Op donderdag 22 december 2022 heeft gemachtigde daarop gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 10 augustus 2021, ontvangen op 16 augustus 2021, tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ten aanzien van het bezwaarschrift van 7 november 2021, ontvangen op 10 november 2021, adviseert de Commissie in lijn met het standpunt van UHT, dat het te laat indienen van het bezwaarschrift in het onderhavige geval verschoonbaar is. Het bezwaarschrift voldoet verder aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toeslagjaren 2012 tot en met 2015

Gemachtigde stelt in bezwaar dat de bestreden beslissingen ondeugdelijk zijn gemotiveerd. De Commissie overweegt dat voor zover hiervan sprake is, de schriftelijke reactie van UHT als aanvulling kan worden betrokken. UHT heeft in haar schriftelijke reactie de berekening en de systematiek achter de berekening toegelicht. Daarnaast is uiteengezet waarom belanghebbende over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 niet in aanmerking komt voor een 0/GS-tegemoetkoming. Hiermee heeft UHT inzicht verschaft in de systematiek en achterliggende berekening van de O/GS-tegemoetkoming over het toeslagjaar 2015.

Volgens de Commissie is door UHT in haar schriftelijk verweer voldoende uiteengezet hoe in de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 de betalingen en verrekeningen hebben
plaatsgevonden en hoe het compensatiebedrag voor deze jaren tot stand is gekomen. Dit geldt eveneens voor het toeslagjaar 2015. De Commissie merkt op dat daardoor de
motivering van de beschikking tot compensatie op adequate wijze is aangevuld. Niet is
gebleken dat belanghebbende door deze gang van zaken nadeel heeft ondervonden.

Uit het dossier blijkt – wat gemachtigde heeft bevestigd – dat belanghebbende zelf de
toeslag over het jaar 2015 heeft stopgezet en daardoor hierop geen aanspraak kon maken. De Commissie begrijpt dat belanghebbende gelet op het eerdere contact met
Belastingdienst/Toeslagen en het daarmee samenhangende risico op meer financiële
schade, ervoor gekozen heeft om de KOT voor het toeslagjaar 2015 te stoppen. De
Commissie begrijpt dat belanghebbende door het niet ontvangen van de toeslag, andere keuzes heeft moeten maken. De Commissie is echter niet gebleken van bijzondere omstandigheden of concrete feiten waaruit volgt dat belanghebbende nadeel heeft geleden. De Commissie is om die reden van mening dat UHT zich terecht op het standpunt stelt dat van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel over 2015 geen sprake is geweest en dat de Wht daarom niet van toepassing is.

Compensatie boetebeschikkingen

De Commissie is van mening dat UHT ter zitting voldoende heeft uitgelegd waarom het component boetebeschikkingen op nihil is gesteld. Dit onderdeel van bezwaar is daarom ongegrond.

LIC-overzicht 2013

Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde aan UHT verzocht om een toelichting op het LIC-overzicht van het jaar 2013, meer specifiek over een tweetal betalingen. De Commissie is van oordeel dat UHT in haar aanvullende schriftelijke reactie voldoende toelichting heeft gegeven op de vraag waarom de hoogte van de uitbetaling aan derden hoger is dan het beschikkingsbedrag dat belanghebbende zou hebben ontvangen in 2013. De Commissie adviseert UHT wel nog een standpunt in te nemen over hetgeen gemachtigde stelt in zijn schrijven van 22 december 2022.

Immateriële schadevergoeding

De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade is een vergoeding voor de
veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend.

De compensatie van de immateriële schade wordt, gelet op de regeling, niet toegekend per individuele stopzetting per toeslagjaar, maar voor de totale periode tussen de initiële intrekking van de kinderopvangtoeslag en de afhandeling van de compensatie.

Indien belanghebbende meent dat zij met het forfaitaire compensatiebedrag niet
voldoende is gecompenseerd en in aanmerking wenst te komen voor vergoeding van de werkelijk geleden schade, kan zij hiertoe een verzoek indienen bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De bezwaarschriftenprocedure heeft immers alleen betrekking op de toekenning van standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijk geleden schade. Hiervoor dient de procedure bij CWS.

De Commissie begrijpt dat belanghebbende tot de beslissing op bezwaar stress, ongemak en onzekerheid ervaart, omdat zij door de bezwaarprocedure langer heeft moet wachten op de definitieve berekening van haar compensatie. Echter, nu het bezwaar ongegrond wordt geacht is de Commissie van oordeel de periode voor de berekening van immateriële schade loopt tot de dagtekening van de eerste beschikking tot compensatie. Volgens de Commissie betreft dat de beschikking tot definitieve compensatie van 15 juli 2021.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te
verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter