BAC 2021-02312
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 30 juni 2021 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 15 juli 2021
Hoorzitting: 7 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 10 januari 2024
Samenvatting
De bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT de bezwaren, gericht tegen de beschikking van 30 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 30 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I (gedeeltelijk) gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en alle, ingevolge de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. Tot slot adviseert de Commissie het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 30 juni 2021:
- met kenmerk UHT-DC-I A, betreffende de afwijzing van compensatie over de toeslagjaren 2007 en 2009;
- met kenmerk UHT-DC I, betreffende de toekenning van een compensatiebedrag van € 38.354 over de toeslagjaren 2006 en 2008.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2006 tot en met 2009.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 11 december 2020 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort samengevat – geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2007 en 2009 geen aanspraak heeft op compensatie wegens vooringenomen handelen of hardheid van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Daarnaast merkt CvW op dat uit de stukken blijkt dat UHT tot de voorlopige conclusie is gekomen dat de compensatieregeling over de toeslagjaren 2006 en 2008 wel van toepassing is.
- Bij beschikking van 30 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende medegedeeld dat zij geen aanspraak maakt op compensatie over de toeslagjaren 2007 en 2009.
- Bij beschikking van 30 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I is het definitieve compensatiebedrag voor belanghebbende over de toeslagjaren 2006 en 2008 vastgesteld op € 38.354.
- Bij brief van 14 juli 2021, ontvangen door UHT op 15 juli 2021, heeft gemachtigde bezwaar aangetekend tegen de beschikkingen van 30 juni 2021 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DC I. Bij brief van 9 september 2022 heeft de gemachtigde aanvullende gronden ingediend voor het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A.
- UHT heeft op 7 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 7 november 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
- De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het hierna volgende advies opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Geen persoonlijk dossier beschikbaar: schending equality of arms
Belanghebbende stelt in bezwaar dat UHT handelt in strijd met het beginsel van equality of arms. In haar ogen wordt ze in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet de beschikking krijgt over haar persoonlijk dossier en daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift met de bijbehorende producties is op 11 juli 2022 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden besluiten en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat er in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
De beschikking met kenmerk UHT-DC-I A betreffende de toeslagjaren 2007 en 2009
Het toeslagjaar 2007
Naar het oordeel van de Commissie stelt belanghebbende terecht dat de verlaging van de KOT over het toeslagjaar 2007 niet volgt uit een vermindering van het aantal opvanguren. Uit het door UHT ingebrachte SAS-overzicht voor dit toeslagjaar blijkt namelijk dat het aantal uur kinderopvang in de verschillende beschikkingen op gelijke aantallen (208 respectievelijk 240 uur) is vastgesteld. Deze constatering rechtvaardigt naar het oordeel van de Commissie echter niet dat de doorgevoerde wijzigingen over het toeslagjaar 2007 leiden tot de conclusie dat sprake is geweest van vooringenomen handelen. Uit voornoemd SAS-overzicht blijkt namelijk ook dat het toetsingsinkomen van belanghebbende is gestegen. Het verwerken van deze wijziging leidt tot een verlaging van de KOT. Deze verlaging vindt plaats in het kader van het reguliere toeslagenproces en geeft op zichzelf nog geen blijk van vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1 Wht. De Commissie acht het bezwaar op dit punt dan ook ongegrond.
Het toeslagjaar 2009
Het bevreemdt belanghebbende dat UHT over het toeslagjaar 2009 concludeert dat geen sprake zou zijn van vooringenomen handelen. B/T zou twee jaar lang een verkeerde conclusie hebben getrokken en de door belanghebbende opgegeven wijziging van de KOT pas tien maanden na kennisgeving doorgevoerd hebben. Dit leidde er volgens belanghebbende toe dat zij ten onrechte en onnodig lang een schuld bij B/T heeft opgebouwd. Belanghebbende mist in het dossier telefoonnotities over de toentertijd gemaakte afspraken. Dat duidt volgens haar op hardheid.
De Commissie stelt vast dat de KOT over het toeslagjaar 2009 eerst bij beschikking van 4 juni 2009 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009 op nihil is gesteld. Hiermee heeft B/T destijds een fout gemaakt. De stopzetting van de KOT door belanghebbende van 28 april 2009 diende namelijk niet per 1 januari 2009 te gelden, maar per 1 maart 2009. De Commissie constateert echter ook dat B/T deze fout, na de melding van belanghebbende in december 2009, op 5 januari 2010 heeft hersteld. Dat de fout nare gevolgen heeft gehad voor belanghebbende, begrijpt de Commissie goed. Zij betreurt ook dat B/T belanghebbende hierop niet opmerkzaam maakte. De Commissie ziet echter, gelet op de systematiek van de toeslagen en de daarmee samenhangende verplichtingen van de burger om de KOT en de gegevens waarop deze berust te controleren en eventuele onjuistheden en veranderingen door te geven, geen reden voor het oordeel dat daardoor sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en/of hardheid in de toepassing van het stelsel. Daarom hecht de Commissie aan door belanghebbende genoemde telefoonnotities niet het gewicht dat belanghebbende kennelijk voor ogen staat.
Tussenconclusie
Het vorenstaande brengt met zich dat de Commissie UHT adviseert de bezwaren, voor zover die zijn gericht tegen de beschikking van 30 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten.
De beschikking met kenmerk UHT-DC I betreffende de toeslagjaren 2006 en 2008
Motivering van de compensatieberekening
Belanghebbende voert aan dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het compensatiebedrag is berekend en hoe bepaalde componenten tot stand zijn gekomen. Een aantal bedragen is immers zwart gemaakt.
UHT is in haar schriftelijke verweer van 7 april 2023 per onderdeel ingegaan op de in de compensatieberekening vermelde bedragen. Hieruit blijkt onder meer dat ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld zijn aan de hand van de gegevens die B/T tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder andere de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT.
De Commissie kan UHT daarom volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit. Voor zover de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking onvoldoende zouden zijn toegelicht, impliceert dat nog niet dat van een gebrekkige motivering sprake is. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke reactie met daarin een puntsgewijze toelichting op de totstandkoming van de compensatieberekening, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en de overige producties de compensatieberekening en het bestreden besluit voldoende zijn onderbouwd. Dat geldt ook voor de ‘zwart gemaakte vlakken’, zoals belanghebbende heeft gesteld, nu op die regels geen bedragen of andere gegevens worden vermeld. De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Componenten van de compensatieberekening
In bezwaar stelt belanghebbende dat onduidelijk is waarom in de compensatieberekening (ten onrechte) € 1.007 aan “niet betaalde schuld kinderopvangtoeslag” in mindering is gebracht in plaats van kwijtgescholden.
Artikel 2.3 lid 1 sub a Wht bepaalt dat de a-component van de compensatieberekening (het bedrag vanwege een beschikking tot verminderen of niet toekennen van KOT) dient te worden verminderd met (onder meer) een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en rente. De achterliggende gedachte is dat, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wht, het financieel nadeel als gevolg van het initiële besluit van B/T met betrekking tot de aanspraak op KOT dan namelijk kleiner is. De Commissie volgt daarom de lijn van UHT in haar schriftelijke reactie, dat het bedrag van € 1.007 terecht bij deze component is opgenomen in de compensatieberekening en in mindering is gebracht. Het bezwaar houdt op dit punt geen stand.
De Commissie constateert dat UHT in haar schriftelijke reactie tot de conclusie komt dat de bij de definitieve beschikking gemaakte compensatieberekening over de toeslagjaren 2006 en 2008 op meerdere onderdelen moet worden aangepast. Zo is ten onrechte geen vergoeding toegekend voor door belanghebbende gemaakte kosten voor rechtshulp in het toeslagjaar 2008. Daarnaast is bij de berekening van de rente over de gemiste KOT uitgegaan van een verkeerde (te vroeg liggende) einddatum. Wijziging van deze onderdelen van de compensatieberekening heeft tot gevolg dat ook daarmee samenhangende onderdelen bijstelling (naar boven) behoeven. Nu de Commissie in hetgeen overigens (al dan niet ter zitting) in het geding is gebracht geen aanknopingspunten ziet voor een andere conclusie, verwijst zij voor die bijstellingen naar de uiteenzetting van UHT in de schriftelijke reactie.
De Commissie acht het bezwaar, voor zover dit zich richt op de beschikking van UHT-DC I, op voornoemd punt gegrond. De Commissie adviseert UHT daarom de bestreden beschikking te herroepen en de compensatieberekening op alle benodigde en daarmee samenhangende onderdelen aan te passen in lijn met de schriftelijke reactie van UHT.
De vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende stelt in bezwaar dat onduidelijk is waarom de ingangsdatum voor de vergoeding van de immateriële schade is vastgesteld op 18 september 2008. Zoals ter zitting is toegelicht, zou die datum 21 juli 2008 moeten zijn.
De Commissie merkt allereerst op dat een van de componenten die aangepast moet worden vanwege de gegrondverklaring van het bezwaar de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade betreft. Deze dient namelijk, zoals UHT in haar schriftelijke reactie aangeeft, door te lopen tot aan de datum van de beslissing op het bezwaar.
Wat betreft de ingangsdatum van de vergoeding voor de immateriële schade overweegt de Commissie dat deze op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht dient te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) vooringenomen handelen van B/T. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat deze eerste neerwaartse beschikking dateert van 2 oktober 2008. Het is de Commissie gebleken dat UHT in voorkomende gevallen een eerdere datum hanteert als sprake is van andersoortige vooringenomen handelingen. In onderhavige compensatieberekening is UHT uitgegaan van de eerdere datum van 18 september 2008. De Commissie zal UHT om die reden adviseren de beschikking overeenkomstig dit standpunt te handhaven. Voor de stelling van belanghebbende, dat zij vanaf 21 juli 2008 al problemen zou hebben ervaren, ziet de Commissie geen aanknopingspunten in het bezwaardossier. In de brief van die datum wordt namelijk alleen gevraagd om informatie voor het vaststellen van het aantal uren dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van KOT. Niet gezegd of geïmpliceerd wordt dat over enig toeslagjaar geen aanspraak op KOT zou bestaan.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie (deels) gegrond is en het bestreden besluit dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en deelname hoorzitting) met wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:
- de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de beschikking van 30 juni 202 met kenmerk UHT-DC-I A, ongegrond te verklaren;
- de bezwaren, voor zover deze zijn gericht tegen de beschikking van 30 juni 202 met kenmerk UHT-DC I, (-gedeeltelijk) gegrond te verklaren ten aanzien van d vergoeding van kosten voor ingeschakelde rechtshulp en de berekening van de rente over gemiste KOT als ook alle, ingevolgde de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij d einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de onderhavige bezwaarprocedure
van twee procespunten met elk een wegingsfactor twee tegen de hoogste
vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter