Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02288

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 23 september 2021 met kenmerken UHT-DC I & UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 3 november 2021 & 16 augustus 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 5 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie adviseert het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 23 september 2021 door UHT genomen beschikkingen met kenmerken UHT-DC I en UHT-DC-I A, waarbij aan belanghebbende over het toeslagjaar 2008 een definitief compensatiebedrag van € 49.112,- is toegekend (UHT-DC I) en compensatie over het toeslagjaar 2009 is afgewezen (UHT-DC-I A). Gedurende de bezwaarprocedure is de vertegenwoordiging overgenomen door mr. W. Geertsen (hierna: opvolgend gemachtigde).


Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 5 december 2019 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2008 en 2009.
  • De Commissie van Wijzen heeft het verzoek van belanghebbende beoordeeld en aangegeven dat belanghebbende over het toeslagjaar 2009 niet vooringenomen is behandeld en dat zij geen aanleiding ziet voor hardheidscompensatie. De beoordeling is op 25 mei 2021 aan UHT toegezonden.
  • Bij beschikking van 23 september 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT belanghebbende over het toeslagjaar 2008 een definitief compensatiebedrag ad € 49.112,- toegekend in verband met institutioneel vooringenomen handelen.
  • Bij beschikking van dezelfde datum met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT beslist dat belanghebbende over het toeslagjaar 2009 geen recht heeft op een compensatiebedrag.
  • Gemachtigde heeft op 3 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van 23 september 2021. Op 16 augustus 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
  • Opvolgend gemachtigde heeft op 30 mei 2023 de vertegenwoordiging van belanghebbende overgenomen.
  • UHT heeft op 13 juni 2023 schriftelijk gereageerd.
  • Opvolgend gemachtigde heeft de Commissie op 4 oktober 2023 laten weten dat belanghebbende wenst af te zien van een hoorzitting.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld in haar vergadering van 29 november 2023.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Beoordeling forfaitaire compensatieberekening over het toeslagjaar 2008
Tussen partijen is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen tegenover belanghebbende over het toeslagjaar 2008 institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. Naar aanleiding van het onderzoek naar gastouderbureau is belanghebbende destijds groepsgewijs beoordeeld. Belanghebbende heeft de forfaitaire compensatieberekening van UHT op verschillende punten bestreden. De Commissie beoordeelt de gronden van belanghebbende als volgt.


Betaalde rente en kosten
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel e Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor invorderingskosten. Het bedrag is gelijk aan de kosten die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor invorderingshandelingen in verband met de neerwaartse beschikking, met inbegrip van betaalde invorderingsrente (hierna: rente en kosten).


Bij definitieve compensatiebeschikking is aan belanghebbende een bedrag van € 2.259,- gecompenseerd aan rente en kosten. Het bedrag komt overeen met de berekening van rente en kosten en de saldering daarvan in het door UHT overgelegde LIC-overzicht (productie 54). De Commissie ziet geen reden aan de juistheid van het bedrag te twijfelen en is van opvatting dat het niet hoeft te worden aangepast.


Rente gemiste kinderopvangtoeslag
Ingevolge artikel 2.3 lid 7 wordt de rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag berekend met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. De periode waarover rente gemiste kinderopvangtoeslag dient te worden gecompenseerd eindigt ingevolge artikel 27 lid 2 Awir op de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking, in dit geval 23 september 2021.

Uit het dossier volgt dat UHT in haar definitieve compensatiebeschikking ten onrechte is uitgegaan van 16 september 2021 als einddatum van de rente gemiste kinderopvangtoeslag.


Als einddatum had UHT de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking moeten nemen, 23 september 2021. Het bezwaaronderdeel tegen de rente gemiste kinderopvangtoeslag slaagt. De Commissie zal UHT adviseren tot herberekening van de rente gemiste kinderopvangtoeslag bij beslissing op bezwaar.


Vergoeding immateriële schade
Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is gelijk aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van de neerwaartse beschikking en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar (artikel 2.3 lid 4 Wht).


Bij de definitieve compensatieberekening is een immateriële schadevergoeding toegekend over de periode die aanvangt op 15 september 2009 en eindigt op 16 september 2021. Het beginpunt van deze periode dient eerder te liggen, stelt belanghebbende, en wel vanaf de eerste baliebrief (of informatie-uitvraag). UHT heeft hierop gereageerd dat de begindatum correct is, nu deze uitgaat van de (interne) dagtekening van de eerste neerwaartse beschikking. De Wht zou geen ruimte bieden hiervan af te wijken.


Deze benadering van UHT komt de Commissie onjuist voor. Voor zover de Commissie bekend, hanteert UHT het begunstigend beleid, dat voor de berekening van de immateriële schadevergoeding wordt uitgegaan van de datum van de eerste informatie-uitvraag, die uiteindelijk heeft geleid tot de neerwaartse correctie. Naar de opvatting van de Commissie dient het begunstigend beleid ook in het geval van belanghebbende te worden gevolgd.


Volgens de uiteenzetting van UHT bij de zienswijze in het dossier (productie 56) begon reeds vóór 13 maart 2009 de informatie-uitvraag, die uiteindelijk heeft geleid tot de neerwaartse correctie over het toeslagjaar 2008. De Commissie acht het onderhavige bezwaaronderdeel daarom gegrond, en adviseert UHT de startdatum van de informatie-uitvraag nader te onderzoeken en de immateriële schadevergoeding ten laatste op 13 maart 2009 te stellen.


De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.


De Commissie ziet daarbij geen mogelijkheid af te wijken van de standaardvergoeding van € 500,- per half jaar, zoals door belanghebbende is betoogd. In het kader van de Wht is gekozen voor compensatie middels een forfaitaire benadering, die niet onrechtmatig of onevenredig voorkomt. Indien belanghebbende veronderstelt dat zij een hogere immateriële schade heeft geleden, dan kan zij ingevolge artikel 2.1 lid 3 Wht een verzoek indienen voor aanvullende schadevergoeding bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). CWS zal haar verzoek naar de regels van het civiele schadevergoedingsrecht beoordelen en UHT dienovereenkomstig adviseren of belanghebbende in aanmerking komt voor aanvullende schadevergoeding.


Het bezwaaronderdeel is op een ander punt gegrond. In een dergelijke situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie zal UHT dienovereenkomstig adviseren.


Geen aanleiding voor forfaitaire compensatie over het toeslagjaar 2009


Ingevolge artikel 2.1 lid 1 Wht kent de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem (a) vóór 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of (b) de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de KOT heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die vóór 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag 2009 per 30 september 2009 van € 20.470,- op nihil gesteld. UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat deze wijziging niet vooringenomen is geweest en destijds evident geen recht bestond op kinderopvangtoeslag, nu belanghebbende zelf de kinderopvangtoeslag in 2009 heeft stopgezet. UHT wijst op een bezwaarschrift van belanghebbende van 30 september 2009, waarin zij schrijft dat zij de kinderopvangtoeslag eind 2008 heeft beëindigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op geoorloofde wijze van haar verrekeningsbevoegdheid gebruik gemaakt, aldus UHT.


De Commissie deelt de opvatting van UHT dat over het toeslagjaar 2009 geen sprake is geweest van institutionele of individuele vooringenomenheid jegens belanghebbende als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onderdeel a Wht. De per 30 september 2009 doorgevoerde nihilstelling van de kinderopvangtoeslag is weliswaar pas laat doorgevoerd, maar in overeenstemming met de door belanghebbende in 2009 aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde stukken en verklaringen. Er kan daarom niet geoordeeld worden dat de Belastingdienst/Toeslagen hierbij vooringenomen jegens belanghebbende heeft gehandeld. Zij komt daarom niet in aanmerking voor forfaitaire compensatie over het toeslagjaar 2009.


Uit het dossier volgt dat belanghebbende na de correcties over de toeslagjaren 2008 en 2009- is opgenomen op de FSV-lijst. Die opname kan dus niet bijdragen aan het oordeel dat bij die correcties sprake is geweest van institutionele of individuele vooringenomenheid.


Verzoek belanghebbende om schadevergoeding voor FSV-registratie
De Wht voorziet niet in een regeling voor de vergoeding van schade als gevolg van een FSV-registratie. Het valt dan ook buiten het bestek van de Commissie om hierover advies uit te brengen. Belanghebbende kan hiervoor echter, indien zij nadelige gevolgen heeft ondervonden van de FSV-registratie, een separaat verzoek indienen bij de Belastingdienst.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar opvatting van de Commissie deels gegrond is en het advies is om het primaire besluit met kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van een procespunt (voor het bezwaarschrift) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • Het bezwaar tegen besluit met kenmerk UHT-DC I A (afwijzing compensatie over het toeslagjaar 2009) ongegrond te verklaren;
  • het bezwaar tegen besluit met kenmerk UHT-DC I (toekenning compensatie over het toeslagjaar 2008) deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen;
  • de begindatum voor de vergoeding voor immateriële schade nader te onderzoeken en ten minste te berekenen vanaf 13 maart 2009 tot de datum van beslissing op bezwaar;
  • de rentevergoeding voor gemiste kot te herberekenen met inachtneming van de juiste einddatum;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 1 procespunt met een wegingsfactor 2. D Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter