Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02264 & 2021-02270

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluiten: 22 september met kenmerk UHT-DC-I & UHT-DC-I A

Hoorzitting: 6 september 2023

Ontvangst bezwaarschrift: 1 november 2021

Overdracht advies aan UHT: 15 januari 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gegrond te verklaren, de compensatieberekening in het voordeel van belanghebbende aan te passen en de afwijzing van het verzoek om compensatie over toeslagjaar 2014 te heroverwegen. Ook adviseert de Commissie om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens mevrouw belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking Definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met als kenmerk UHT-DC I en de Definitieve beschikking afwijzing compensatie KOT 2010 en 2014 met als kenmerk UHT-DC I A, beide van 22 september 2021.


Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 compensatie toegekend. Voor de jaren 2010 en 2014 is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).


Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.


Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.


Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen van 22 september 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.


Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 8 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2009 tot en met 2014.\
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 10 mei 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2010, 2012 en 2014, met dien verstande dat over de periode 1 januari tot 1 april 2012 de hardheidscompensatie wel moet worden toegepast.
  • Bij beschikking van 22 september 2021, kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2010 en 2014.
  • Bij brief van 10 juni 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 46.920,-.
  • Bij beschikking van 22 september 2021, kenmerk UHT-DC I, is de voorlopige compensatie aangevuld tot € 47.817,- voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 1 november 2021, ingekomen op dezelfde datum, tegen beide besluiten van 22 september 2021 bezwaar gemaakt.
  • UHT heeft op 19 april 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
  • Bij brief van 29 augustus 2023 heeft gemachtigde de bezwaargronden aangevuld.
  • Op 6 september 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij het advies.
  • Na de hoorzitting heeft gemachtigde bij e-mailbericht van 8 december 2023 nadere informatie verstrekt. UHT heeft daarop bij e-mailbericht van 21 december 2023 gereageerd met een aanvullende beschouwing.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2010 en 2014 af te wijzen en of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 op de juiste wijze heeft berekend.

De Commissie is van oordeel dat UHT het verzoek om compensatie of tegemoetkoming voor toeslagjaar 2010 terecht en op goede gronden heeft afgewezen, maar voor toeslagjaar 2014 niet. Verder heeft UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013 niet op de juiste wijze berekend, zoals UHT zelf ook al aangeeft in haar schriftelijke reactie.


De Commissie zal dit hieronder toelichten.


Het bezwaar gericht tegen het besluit van 22 september 2021 met kenmerk UHT-DC I, de toekenning van compensatie voor de jaren 2009, 2011, 2012 en 2013
Vergoeding voor werkelijke schade
De Commissie stelt vast dat belanghebbende de juistheid van de berekening van de toegekende compensatie niet als zodanig betwist; zij vindt dat de compensatie te laag is voor het leed dat zij en haar kinderen hebben geleden.


Daarmee verzoekt belanghebbende om compensatie voor werkelijke schade. Hierover overweegt de Commissie als volgt. In het geval van compensatie op grond van de Compensatieregeling (en in het vervolg daarop de Wht) wordt aan gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door de Dienst Toeslagen, destijds Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3. Wht, dan kan de ouder op grond van artikel 2.1. lid 3 Wht op aanvraag in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder dient daartoe een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade in te dienen. Dit verzoek wordt door UHT voor advies voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS). Dit CWS-advies is vervolgens leidend bij het nemen van het besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie. Tegen dit besluit kan bezwaar worden gemaakt.


Verder wijst de Commissie belanghebbende op de kindregeling die met inwerkingtreding van de Wht (artikel 2.10.) bestaat. Als haar kinderen hiervoor in aanmerking komen, worden zij hierover door UHT benaderd.


Rentevergoeding gemiste KOT, component m
De Commissie stelt vast dat UHT de rentevergoeding gemiste KOT onjuist heeft berekend. Op dit punt is het bezwaar gegrond. De Commissie adviseert UHT de rentevergoeding gemiste KOT te herzien conform het gestelde in 6.13 van de schriftelijke reactie.


Aanpassing componenten l en n van de berekening
De Commissie adviseert UHT gelet op het voorgaande de componenten l en n van de berekening eveneens aan te passen, conform het gestelde in 6.12 en 6.14 van de schriftelijke reactie.


De Commissie meent dat de overige componenten van de berekening juist zijn en dat UHT deze voldoende heeft gemotiveerd en nader toegelicht in de schriftelijke reactie en de aanvullende beschouwing.


Het bezwaar gericht tegen het besluit van 22 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, de afwijzing van compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2010 en 2014
Tegenstrijdigheden
Belanghebbende voert aan dat de afwijzing van compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2010 en 2014 in strijd is met het toewijzende besluit, waarin staat dat de B/T in het verleden fouten heeft gemaakt met betrekking tot de KOT 2009 tot en met 2014, en dat deze fouten gevolgen hebben gehad voor het recht op KOT.


De Commissie volgt dit niet. De Commissie meent dat uit de tekst van het besluit van 22 september 2021 met kenmerk UHT-DC I, het toewijzende besluit, duidelijk volgt dat de jaren 2009 tot en met 2014 zijn herbeoordeeld en dat UHT erkent dat fouten zijn gemaakt over de toeslagjaren 2009, 2011, 2012 en 2013 en dat slechts voor deze toeslagjaren compensatie wordt toegekend.


Toeslagjaar 2010
Belanghebbende voert met betrekking tot toeslagjaar 2010 aan dat zij vanwege de fouten van de B/T onder beschermingsbewind is komen te staan. Zij moet nu boeten voor de fout die haar bewindvoerder heeft gemaakt.


De Commissie stelt vast dat de nihilstelling van de KOT 2010 voortkomt uit de brief van de bewindvoerder van belanghebbende van 11 februari 2011. Daarin verzoekt de bewindvoerder om stopzetting van de KOT per 1 januari 2010 omdat belanghebbende bij de bewindvoerder zou hebben aangegeven dat ze geen gebruik meer maakt van kinderopvang.


Naar het oordeel van de Commissie is van vooringenomen handelen door de B/T op dit punt geen sprake. De Commissie meent dat de B/T uit mocht gaan van deze brief.
De Commissie is daarom van oordeel dat voor 2010 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen of hardheid door de B/T. Evenmin is sprake van een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS). UHT heeft het verzoek om compensatie of tegemoetkoming voor toeslagjaar 2010 daarom terecht en op goede gronden afgewezen. Van een motiveringsgebrek is geen sprake; UHT heeft haar standpunt voldoende gemotiveerd uitgelegd in het afwijzende besluit, aangevuld in de schriftelijke reactie, op de hoorzitting en in de aanvullende beschouwing.

Toeslagjaar 2014
Belanghebbende voert aan dat de vertraging in toekenning van KOT voor het jaar 2014 van dien aard is dat UHT tot compensatie dient over te gaan.


De Commissie stelt vast dat de KOT 2014 niet automatisch is gecontinueerd maar pas na het aanleveren van bewijsstukken bij beschikking van 21 mei 2014 (productie 43), voor een bedrag van € 6.175,-, is toegekend. Dat de KOT niet automatisch is gecontinueerd heeft te maken met het gestelde niet reageren door belanghebbende op informatieverzoeken van de B/T met betrekking tot de KOT over het eerdere toeslagjaar 2013. Dat heeft ertoe geleid dat de KOT 2013 op nihil is gesteld. Bij de herbeoordeling heeft UHT vastgesteld dat dit vooringenomen handelen betreft omdat de uitvraag heeft plaatsgevonden bij belanghebbende terwijl de B/T ervan op de hoogte was dat belanghebbende onder bewind stond en de KOT op nihil is gesteld zonder contact te hebben met de bewindvoerder. Daarom is over 2013 compensatie toegekend.


De Commissie is gelet hierop van oordeel dat het niet automatisch continueren van de KOT 2014 en de vertraagde toekenning op 21 mei 2014 eveneens berusten op vooringenomen handelen van de B/T. De conclusie van UHT (6.21 van de schriftelijke reactie) dat geen sprake is van individuele institutionele vooringenomenheid is naar de Commissie meent daarom onjuist. De Commissie adviseert UHT daarom om in de beschikking op bezwaar te bevestigen dat ook over toeslagjaar 2014 sprake is geweest van vooringenomen handelen en de afwijzing van het verzoek om compensatie voor toeslagjaar 2014 te heroverwegen.De Commissie zal het bezwaar ook op dit punt gegrond verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • Het bezwaarschrift gegrond te verklaren;
  • de beschikking van 22 september 2021 met kenmerk UHT-DC I, de toekenning, te herroepen;
    • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
    • de rentevergoeding voor gemiste KOT te herzien conform het gestelde in 6.13 van de schriftelijke reactie;
    • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • de beschikking van 22 september 2021 met kenmerk UHT-DC I A, de afwijzing, ten aanzien van toeslagjaar 2014 te herroepen, en;
    • te bevestigen dat ook over toeslagjaar 2014 sprake is geweest van vooringenomen handelen;
    • de afwijzing van het verzoek om compensatie voor dit jaar te heroverwegen;
  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige procedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter