BAC 2021-02240 & BAC 2021-02243
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Ontvangst bezwaarschrift: 27 oktober 2021
Primair besluit: 16 september 2021 met kenmerk UHT-DC-I A & kenmerk UHT-DH5 A
Hoorzitting: 12 oktober 2022
Overdracht advies aan UHT: 17 november 2022
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 16 september 2021 genomen Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC-I A) en Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DH5 A).
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 7 april 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 tot en met 2015. Op een later tijdstip is dit aangepast naar een verzoek herbeoordeling over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2017.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 8 september 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en de hardheidscompensatie van artikel 49 van de Awir niet van toepassing zijn voor de toeslagjaren 2014, 2015 en 2017.
- Bij beschikkingen van 16 september 2021 is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op compensatie kinderopvangtoeslag voor de betrokken jaren.
- Gemachtigde heeft bij brief van 25 oktober 2021, ingekomen op 27 oktober 2021, tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 8 februari 2022 heeft gemachtigde nadere gronden van bezwaar aangevoerd.
- Op 23 augustus 2022 heeft UHT daar schriftelijk op gereageerd (hierna: verweerschrift).
- Bij brief van 1 oktober 2022 heeft gemachtigde een nadere toelichting op de gronden gegeven.
- Op 12 oktober 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie stelt vast dat de bezwaargronden zien op de toeslagjaren 2014 en 2017. Dat is ter zitting bevestigd door gemachtigde.
De Commissie ziet zich daarom gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2014 en 2017 af te wijzen. Beoordeeld dient te worden of UHT zich mocht baseren op het advies van CvW.
De Commissie stelt voorop dat CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). UHT mag zich daarom op het advies van CvW baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb).
De Commissie is het voor het toeslagjaar 2014 niet en voor het toeslagjaar 2017 wel eens met dit advies en zal dit hieronder uitleggen.
Toeslagjaar 2014
De Commissie stelt vast dat de kinderopvangtoeslag die belanghebbende per 1 september had aangevraagd, in november 2014 per diezelfde datum is stopgezet omdat belanghebbende en kind niet stonden ingeschreven op hetzelfde adres en er geen sprake was van co-ouderschap. UHT heeft hierover ter zitting verklaard dat de voorwaarde dat ouder en kind op hetzelfde adres ingeschreven moeten staan in de basisregistratie personen, een wettelijke voorwaarde is die volgt uit artikel 4 Awir. Gemachtigde heeft aangevoerd dat kind wel feitelijk bij belanghebbende woonde en dat bij de beoordeling van het toeslagjaar 2014 de moeilijke omstandigheden moeten worden meegenomen waarin het gezin verkeerde. Daarnaast heeft gemachtigde betoogd dat er sprake is van vooringenomen handelen omdat het bezwaar van belanghebbende tegen de stopzetting niet als bezwaar is aangemerkt.
De Commissie is het met UHT en de CvW eens dat op grond van artikel 4 Awir ouder en kind ingeschreven moeten staan op hetzelfde adres in de basisregistratie personen. Tot zover kan de Commissie het standpunt van UHT en de CvW volgen.
De Commissie is echter van mening dat er met betrekking tot het toeslagjaar 2014 sprake is van vooringenomen handelen en wel om het volgende.
Blijkens een notitie in het procesdossier gedateerd 21 oktober 2014 (productie 13) heeft de stopzetting per datum aanvraag (1 september 2014) plaatsgevonden in overleg met belanghebbende. Belanghebbende heeft echter op 20 november 2014 alsnog - tijdig - bezwaar aangetekend tegen de stopzetting (productie 16). In het bezwaarschrift voert hij aan dat hij telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de Belastingdienst en dat deze heeft bevestigd dat er wel recht is op kinderopvangtoeslag. Met een afzonderlijke brief van dezelfde datum heeft belanghebbende een kopie van de overeenkomst met de kinderopvanginstelling opgestuurd (productie 17). De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze brieven opgevat als een bezwaarschrift, wat blijkt uit de brief van 13 juni 2015 waarin belanghebbende wordt verzocht het bezwaarschrift aan te vullen (productie 21). Aan dit verzoek heeft belanghebbende met de brief van 8 juli 2015 voldaan (productie 22). In deze brief voert belanghebbende aan dat hij meent wel recht te hebben op kinderopvangtoeslag, omdat zowel belanghebbende als partner hebben gewerkt en hun kind naar de opvang is geweest. Met de brief van 14 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar vervolgens aangemerkt als een verzoek om toelichting op de voorschotbeschikking (productie 23). Belanghebbende wordt geadviseerd om voor de periode in kwestie bezwaar aan te tekenen onder het Burgerservicenummer en aanslagnummer van zijn toeslagpartner.
De Commissie vindt dat de Belastingdienst/Toeslagen door het tijdig ingediende bezwaar niet als bezwaar te behandelen, maar als een verzoek om toelichting op de voorschotbeschikking een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden. Belanghebbende heeft niet de mogelijkheid gehad om in de bezwaarfase zijn kant van het verhaal mondeling toe te lichten en om nader te onderbouwen waarom hij meende wél recht te hebben op kinderopvangtoeslag per 1 september 2014. Hiermee is belanghebbende een rechtsingang is ontnomen.
UHT kon ter zitting niet verklaren waarom het bezwaar destijds is opgevat als een verzoek om toelichting. Het komt de Commissie voor dat de Belastingdienst/Toeslagen met het aanmerken van het bezwaar als een verzoek om toelichting, al een voorschot heeft genomen op de uitkomst van de bezwaarprocedure. Dit is volgens de Commissie een kenmerk van vooringenomen handelen.
Gelet hierop is de Commissie het niet eens met de CvW dat er geen aanleiding bestaat om te concluderen dat de Belastingdienst/Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld. De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar gericht tegen het toeslagjaar 2014 gegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2017
De Commissie maakt uit de ‘Voorlopige zienswijze UHT m.b.t. beoordeling individuele institutionele vooringenomenheid’ (productie 43) op dat de beoordelaar van UHT van mening is dat er in 2017 sprake is geweest van individuele vooringenomenheid, maar dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie omdat de wel genoten kinderopvang (van januari tot en met augustus 2017) niet is betaald en er daarom evident geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Waarom er in het toeslagjaar 2017 sprake is van vooringenomen handelen wordt hierin niet nader uitgelegd.
Ter zitting heeft UHT het standpunt ingenomen dat er over het toeslagjaar 2017 géén sprake is geweest van vooringenomen handelen. De kinderopvangtoeslag is in 2017 op nihil gesteld omdat uit onderzoek was gebleken dat de wel genoten kinderopvang, niet is betaald. De Commissie vindt dat alsdan de nihilstelling geen uiting is van vooringenomenheid jegens belanghebbende zodat er geen reden is voor compensatie, ook niet op grond van de hardheidsregeling.
De Commissie adviseert daarom het bezwaar voor het toeslagjaar 2017 ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
De Commissie meent dat in 2014 sprake is geweest van vooringenomen handelen door het bezwaar van belanghebbende af te doen als een verzoek om toelichting. Met betrekking tot het toeslagjaar 2017 vindt de Commissie dat de nihilstelling geen uiting is van vooringenomen handelen, zodat er geen reden is voor compensatie, ook niet op grond van de hardheidsregeling.
De Commissie adviseert gelet op het voorgaande het bezwaar tegen de bestreden beschikkingen deels gegrond te verklaren. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter