BAC 2021-02186
Publicatiedatum 08-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 9 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I
Ontvangst bezwaarschrift: 15 juli 2021
Hoorzitting: 23 februari 2024 & 12 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 10 juni 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 9 juni 2021 (UHT-DC I). Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) een compensatie ven € 42.170,- toegekend voor de jaren 2009 tot en met 2011.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 24 juli 2020 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2009 tot en met 2011.
BAC 2021-02186 - Bij brief van 9 april 2021 heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 41.501,-.
- Bij beschikking van 9 juni 2021 is de voorlopige compensatie met € 669,- aangevuld tot € 42.170,-.
- Tegen de definitieve beschikking heeft gemachtigde bij brief van 13 juli 2021, ingekomen op 15 juli 2021, een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 21 maart 2022 aangevuld met gronden.
- De UHT heeft op 14 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
- Gemachtigde heeft bij brief van 9 december 2022 en 21 december 2023 aanvullend gereageerd.
- Op 23 februari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
- Op 7 maart 2024 heeft UHT, daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie, een aanvullende beschouwing gestuurd. Gemachtigde heeft daar op 22 maart 2024 op gereageerd.
- Op 12 april 2024 heeft de Commissie een tweede hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
- Op 26 april 2024 heeft UHT, evenzeer daartoe in de gelegenheid gesteld door de Commissie, een aanvullende beschouwing gestuurd.
- Gemachtigde heeft daar op 8 mei 2024 aanvullend op gereageerd.
- Dit advies wordt uitgebracht door de Commissie.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT de toegekende compensatie voor het toeslagjaren 2009 tot en met 2011 op de juiste wijze heeft berekend.
De compensatie en de berekening daarvan zijn vastgesteld op grond van de Wht. De Commissie verstaat het betoog van belanghebbende aldus dat de gehanteerde uitgangspunten van UHT bij de berekening van de compensatie onjuist en/of onduidelijk zijn. Belanghebbende stelt als gevolg daarvan recht te hebben op een hoger bedrag aan compensatie. De Commissie merkt daarover het volgende op.
Met betrekking tot de verrekeningen overweegt de Commissie als volgt. LIC-overzichten zijn opgebouwd op basis van de betalingen en verrekeningen die feitelijk zijn verricht door de B/T. Deze overzichten bevatten alleen de betalingen en verrekeningen die betrekking hebben op de KOT. Belanghebbende heeft enkele producties toegestuurd die zien op de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering (IB/PVV) 2011. In die producties wordt belanghebbende in kennis gesteld van de omstandigheid dat de teruggaven over de maanden oktober, november en december worden “uitbetaald of verrekend door de ontvanger Belastingdienst/Rijnmond”. Onduidelijk is echter wat er vervolgens met die teruggaven is gebeurd. Hoewel de Commissie zich zeer goed had kunnen voorstellen dat daarover duidelijkheid was verschaft, is voor de behandeling van het onderhavige bezwaar relevant of aannemelijk is dat die termijnen met de KOT 2009 zijn verrekend. Dat is niet het geval. Het dossier en de door belanghebbende aangeleverde stukken geven de Commissie dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat er bij het opstellen van de LIC-overzichten en de daarop gebaseerde compensatieberekening fouten zijn gemaakt.
Belanghebbende stelt voorts dat zij in 2009 en 2010 geen telefonische wijzigingen heeft doorgegeven. De Commissie overweegt daarover als volgt. Uit producties 38 en 44 van het bezwaardossier volgt dat er wijzigingen zijn doorgevoerd middels het sofinummer (sic) van belanghebbende. Het is de Commissie uit deze producties niet gebleken dat deze wijzigingen telefonisch zijn doorgegeven. UHT heeft dat overigens ook erkend. Het is de Commissie echter evenmin gebleken dat deze wijzigingen niet door of namens belanghebbende zouden zijn aangeleverd en niet juist zouden zijn. Bij gebrek aan duidelijk in een andere richting wijzende gegevens, mocht UHT in deze omstandigheden deze wijzigingen dan ook voor juist houden. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Belanghebbende stelt dat nog steeds niet duidelijk is hoe de KOT over 2009 destijds is vastgesteld. Uit de toegezonden jaaropgaaf van blijkt dat er gedurende het hele jaar 2009 kinderopvang is afgenomen. De KOT is echter uiteindelijk vastgesteld vanaf augustus 2009. Er is, naar zij stelt, dus sprake van vooringenomenheid.
De Commissie overweegt dat vaststaat dat voor toeslagjaar 2009 sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Belanghebbende is daarvoor ook gecompenseerd. Daarbij is het bedrag van € 9.406 als uitgangspunt genomen (onderdeel a. van de compensatieberekening). Het bedrag van € 6.644 dat alsnog aan KOT is toegekend, is daar van afgehaald (onderdeel c. van de compensatieberekening). In de compensatie is dus een bedrag begrepen van € 2.762 aan KOT die ten onrechte niet is toegekend. Dit is in lijn met artikel 2.3, lid 1, onderdeel b, Wht. Belanghebbende heeft daardoor per saldo alsnog een bedrag van € 9.406 aan KOT ontvangen (te weten: € 6.644 in 2012 en € 2.762 in het kader van de hersteloperatie).
Anders dan belanghebbende stelt, is geen sprake (meer) van een situatie waarin zij voor het jaar 2009 teveel heeft terugbetaald ten opzichte van de relevante KOT-beschikking van € 9.406. Vaststaat immers dat het bedrag van € 9.406 gedurende 2009 is uitbetaald (zie p.1 van productie 33). Dat bedrag is toen aan belanghebbende ten goede gekomen. Dat bedrag is vervolgens volledig bij belanghebbende teruggevorderd, maar de terugbetaling daarvan heeft mede plaatsgevonden doordat de latere toekenning van € 6.644 aan KOT in 2012 (en de vergoeding van € 25 rente daarover, zie productie 17) met die terugvordering is verrekend (zie p. 2 van productie 33). Van de terugvordering van € 9.406 heeft belanghebbende per saldo dus een bedrag van € 2.737 aan KOT en € 737 aan rente en kosten voldaan. Dat het eerstgenoemde bedrag (inclusief € 25 rente) per saldo is gecompenseerd, is hiervoor reeds toegelicht. Het tweede bedrag is meegenomen in onderdeel g. van de compensatieberekening.
De Commissie begrijpt het betoog van belanghebbende verder aldus dat zij van mening is dat bij de vaststelling van de KOT over 2009, en bij de integrale beoordeling van toeslagjaren 2009, 2010 en 2011 onzorgvuldig is gehandeld door B/T.
De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of (een onterechte kwalificatie) O/GS en in beginsel niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. Voor zover belanghebbende verzoekt om een aanpassing van de hoogte van de KOT over toeslagjaar 2009, zoals deze indertijd definitief is vastgesteld, heeft UHT niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.
De Commissie overweegt voorts dat door middel van het indienen van de schriftelijke reacties, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties voldoende duidelijk is geworden welke verrekeningen en betalingen hebben plaats gevonden en in hoeverre deze zijn meegenomen in de berekening van het compensatiebedrag. Van onjuistheden is de Commissie niet gebleken. De Commissie acht het bestreden besluit voldoende onderbouwd. De Commissie adviseert UHT daarom dit bezwaar van belanghebbende ongegrond te verklaren.
Indien belanghebbende van mening is dat zij als gevolg van de vooringenomen behandeling door B/T meer schade heeft geleden, kan zij een verzoek om aanvullende compensatie indienen bij de CWS. Deze bezwaarschriftprocedure heeft, als gezegd in de aanhef van dit advies, alleen betrekking op de toekenning van de standaardvergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade.
De Commissie hecht er ten slotte aan stil te staan bij het verloop van de onderhavige bezwaarprocedure. Er is namelijk (te)veel niet goed gegaan. Zo heeft het allereerst erg lang geduurd voordat bezwaar van belanghebbende op de hoorzitting is behandeld. Verder is het optreden van UHT niet geweest zoals belanghebbende had mogen verwachten. Het gaat onder meer om het uitblijven van een inhoudelijke reactie, een wisseling van bezwaarbehandelaars en een misverstand omtrent de datum van de tweede hoorzitting. Dit alles heeft erin geresulteerd dat er meer hoorzittingen en schriftelijke rondes hebben moeten plaatsvinden. Hoewel de Commissie zich niet kan voorstellen dat er een andere oorzaak valt aan te wijzen dan een ongelukkige samenloop van omstandigheden, kan zij zich goed voorstellen dat belanghebbende geen goed gevoel aan de hele gang van zaken heeft overgehouden. Dit komt ook tot uiting aan het begin van de brief van 8 mei 2024 van gemachtigde aan de BAC, waarin wordt opgemerkt dat tot op heden geen deugdelijke verklaring is gegeven of excuus is gemaakt. De Commissie geeft UHT dan ook met nadruk in overweging om voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar hierover in contact te treden met de gemachtigde van belanghebbende teneinde alsnog te trachten eventueel resterende gevoeligheden aan de zijde van belanghebbende weg te nemen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter