BAC 2021-02171 BAC 2022-11972
Publicatiedatum 26-03-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluiten: 26 april 2021 met kenmerk UHT, 31 augustus 2022 met kenmerk UHT DC-I A) en 31 augustus 2022 met kenmerk UHT-DHS A
Hoorzitting: 20 oktober 2023
Overdracht advies aan UHT: 27 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [voormalig gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking lichte toets (UHT) en definitieve beschikkingen afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (UHT-DC-I A) en herbeoordeling kinderopvangtoeslag (UHT-DHS A) (hierna: de bestreden beschikkingen).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Staatscourant 2020, 45904; hierna:
Compensatieregeling) geen compensatie toegekend voor de jaren 2011 t/m 2014.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Staatsblad 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten
beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht. Dit geldt ook voor de
bestreden beschikkingen.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 24 december 2020 verzocht om een herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2011 t/m 2014. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 26 april 2021 aan belanghebbende
medegedeeld dat UHT nog geen reden ziet om €30.000 te betalen. - De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 18 juni 2021, ingekomen op 7 juli
2021, tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. - De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 2 augustus 2021, ingekomen op 5
augustus 2021, het bezwaarschrift aangevuld. - UHT heeft op 28 oktober 2021 een schriftelijke reactie ingediend.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 14 juni 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de jaren 2011 t/m 2014 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft bij de bestreden beschikkingen van 31 augustus 2022 (UHT-DC-1 A en
UHT-DHS A) aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2011 t/m 2014. - De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 16 september 2022, ingekomen op 27 september 2022, tegen deze beschikkingen een pro-forma bezwaarschrift ingediend.
- De voormalig gemachtigde heeft bij brief van 30 juni 2023, ingekomen op 30 juni 2023, het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft op 5 juli 2023 een schriftelijke reactie ingediend.
- De voormalig gemachtigde heeft de Commissie op 8 augustus 2023 geïnformeerd
dat [gemachtigde] belanghebbende voortaan zal bijstaan. - Op 20 oktober 2023 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt. - Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT op 29 november 2023, daartoe in de
gelegenheid gesteld door de Commissie, een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft in een e-mailbericht van 2 januari 2024 aangegeven geen commentaar op deze nadere schriftelijke reactie van UHT te hebben maar vervolgens in een aantal e-mailberichten vragen gesteld over de vindplaats van bepaalde producties. Het secretariaat van de Commissie heeft deze vragen beantwoord. Op 23 januari 2024 is gemachtigde door de Commissie voor de laatste keer in de gelegenheid gesteld inhoudelijk op de nadere schriftelijke reactie van UHT te reageren, met als uiterste datum 30 januari 2024. Een reactie is uitgebleven.
Ontvankelijkheid
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2011 tot en met 2014 af te wijzen.
Onvolledig dossier
Belanghebbende stelt dat het dossier onvolledig is omdat er stukken ontbreken die
betrekking hebben op procedures die belanghebbende heeft gevoerd tegen de
neerwaartse bijstellingen van de KOT. De Commissie stelt vast dat er ten aanzien van de KOT over het jaar 2011 een bezwaarschrift, een beslissing op bezwaar, een beroepschrift en een uitspraak van de rechtbank Rotterdam deel uit maken van het dossier. Ten aanzien van de KOT over het jaar 2012 maakteen bezwaarschrift en een beslissing op bezwaar deel uit van het dossier. De Commissie heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4, lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Aangezien belanghebbende ook niet om aanhouding van de behandeling van haar bezwaren heeft verzocht omdat zij meer of andere stukken in de procedure zou willen betrekken, is het op dit punt ontwikkelde bezwaar ongegrond.
Zienswijze
Belanghebbende voert verder aan dat, omdat zij niet is gehoord in het kader van de
eerste toets, er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Naar aanleiding van dit onderdeel van het bezwaar overweegt de Commissie als volgt. Belanghebbende heeft in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid gekregen en benut om haar
bezwaren verder te ontvouwen en te onderbouwen. Belanghebbende heeft ook niet om aanhouding van de behandeling van haar bezwaarschrift gevraagd. Dat leidt tot de
conclusie dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.
Recht op compensatie
Jaaropgaven
Belanghebbende is van mening dat er sprake is van vooringenomen handelen door
Belastingdienst/Toeslagen (B/T) aangezien zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de beschikkingen waarmee de kinderopvangtoeslag (KOT) definitief is vastgesteld. Als B/T dat wel had gedaan, dan had zij de mogelijkheid gehad om aan te
geven wat het verschil in de jaaropgave betekent. Er was volgens belanghebbende
sprake van een kleine tekortkoming waar een harde maatregel voor is getroffen. Op de hoorzitting en in de aanvullende schriftelijke reactie heeft UHT uitgelegd hoe het toetsingsinkomen voor elk toeslagjaar wordt vastgesteld. Daarbij is ook het op de hoorzitting aan de orde gestelde XML-bestand overgelegd.
Gemachtigde heeft aangegeven op deze uitleg geen commentaar te hebben. De Commissie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning van de KOT over de desbetreffende jaren sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door de B/T. De bijstellingen zijn conform de wet en de bij de B/T aanwezige inkomensgegevens uitgevoerd.
Fraude Signalering Voorziening (FSV)
Belanghebbende stelt dat, omdat zij ten onrechte als fraudeur is aangemerkt en er KOT is teruggevorderd, zij voor compensatie in aanmerking komt. De Commissie begrijpt dat belanghebbende zich afvraagt of de vermelding van haar gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) gevolgen heeft gehad voor de KOT. Echter, nu genoegzaam aannemelijk is geworden dat de terugvorderingen voor toeslagjaren 2011 tot en met 2014 zijn gelegen in, naar achteraf kan worden vastgesteld, te hoge voorschotbedragen, heeft de Commissie bij gebrek aan duidelijk in een andere richting wijzende gegevens, geen aanleiding om te concluderen dat de vermelding op de FSV-lijst nadelige gevolgen heeft gehad voor belanghebbende.
De stelling van belanghebbende tijdens de hoorzitting dat haar vanwege de vermelding op de FSV-lijst een betalingsregeling is geweigerd, heeft UHT ertoe gebracht daarover bij het Landelijk Incasso Centrum (LIC) betalingsoverzichten op te vragen. Uit het desbetreffende overzicht van het LIC is op te maken dat belanghebbende driemaal een betalingsregeling is aangeboden. Zo belanghebbende met haar opmerkingen ter zake heeft bedoeld op dit punt een aparte bezwaargrond te formuleren is dat bezwaaronderdeel, gelet op het voorgaande, ongegrond omdat het geen steun vindt in de feiten. Van het weigeren van een betalingsregeling van de zijde van de B/T is de Commissie niet gebleken.
Conclusie
Gelet op een en ander is niet aannemelijk geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de jaren 2011 tot en met 2014 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen waren gelegen in te hoge voorschotten, welke op basis van verhogingen van het toetsingsinkomen opnieuw zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1, lid 1, onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde
hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie 0/GS, zodat ook op een tegemoetkoming ter zake geen aanspraak kan worden gemaakt. Derhalve komt belanghebbende ook niet in aanmerking voor een proceskostenvergoeding.
Advies
Samengevat adviseert de Commissie, de hiervoor opgeworpen vraag bevestigend
beantwoordend, om de bezwaren ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter