Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02089

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 18 juli 2021 met UHT-DC-I A

Ontvangst bezwaarschrift: 1 september 2021

Hoorzitting: 30 maart 2023

Overdracht advies aan UHT: 5 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door (hierna: destijds gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 18 juni 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A).

In voornoemde beschikking is aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat zij - met toepassing van het Besluit compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) - niet in aanmerking komt voor compensatie over de jaren 2012 tot en met 2015.

Overgangsrecht

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden). Gelet op het bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2012 tot en met 2015.
  • Bij beschikking van 1 mei 2021 (met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT) heeft UHT aan belanghebbende meegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een betaling van € 30.000
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 28 mei 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en/of hardheid van Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T).
  • Bij beschikking van 18 juni 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht dat zij geen aanspraak maakt op compensatie van de KOT over de toeslagjaren 2012 tot en met 2015.
  • Per brief van 27 augustus 2021 heeft de destijds gemachtigde een pro forma bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikking. Dit bezwaar is op respectievelijk 23 juni 2022 en 6 oktober 2022 aangevuld met gronden.
  • Op 12 januari 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaar.
  • Bij e-mail van 19 januari 2023 heeft (hierna: gemachtigde) de Commissie ervan in kennis gesteld dat zij per die datum op zal treden als gemachtigde van belanghebbende.
  • Op 27 maart 2023 heeft gemachtigde aanvullende bezwaargronden in de procedure gebracht.
  • Op 30 maart 2023 heeft de Commissie het bezwaar van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen. Een verslag hiervan is achter dit advies gevoegd.
  • Na de hoorzitting heeft UHT op 31 juli 2023 een aanvullende schriftelijke reactie ingediend met nadere producties.
  • Gemachtigde heeft per e-mail van 21 augustus 2023 aangegeven kennis te hebben genomen van de stukken van UHT. Belanghebbende heeft geen behoefte daar een inhoudelijke reactie op te geven.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Belanghebbende voert in bezwaar aan wel degelijk gedupeerde te zijn van de KOT-affaire. Door onterechte terugvorderingen van B/T over de toeslagjaren 2012 tot en met 2015 zou belanghebbende de kinderopvang stop hebben moeten zetten en in de problemen zijn gekomen. Belanghebbende zou in de periode na 2015 immers ruim
€ 7.000 terug moeten betalen.

Toeslagjaar 2012

Uit de door UHT ingebrachte stukken blijkt dat de verlaging van de KOT met € 63 een gevolg is van een stijging van het toetsingsinkomen van belanghebbende. Deze wijziging vindt plaats conform het reguliere toeslagenproces en biedt geen rechtvaardiging voor de conclusie dat sprake zou zijn geweest van vooringenomen handelen of hardheid door B/T over dit toeslagjaar.

Toeslagjaar 2013

Ter zitting heeft gemachtigde toegelicht dat de start van de problemen voor belanghebbende ligt in de terugbetalingen over het toeslagjaar 2013. Gemachtigde betwijfelt of B/T bij het toetsingsinkomen niet ook het inkomen van een tijdelijk inwonende derde persoon heeft meegenomen. Uit de door UHT ingebrachte beschikking van 20 november 2014 (met kenmerk 2425.32.135.T.SC.14.8) is de Commissie gebleken dat B/T heeft gerekend met het inkomen van twee personen, te weten belanghebbende en haar partner. Dat het inkomen van een derde persoon ook betrokken zou zijn, volgt niet uit het dossier en maakt gemachtigde ook overigens niet aannemelijk. De Commissie volgt daarom de lijn van UHT en stelt vast dat geen sprake is van vooringenomen handelen of hardheid door B/T.

Toeslagjaar 2014

Het komt de Commissie aannemelijk voor dat belanghebbende over het toeslagjaar 2014 geconfronteerd is met terugvorderingen van B/T. Deze terugvorderingen leiden volgens de Commissie echter niet tot de conclusie dat sprake is van vooringenomen handelen of hardheid van B/T. Daartoe overweegt zij als volgt.

Uit de (ook aanvullend) ingebrachte stukken blijkt dat belanghebbende op 22 september 2014 de KOT over het toeslagjaar 2014 heeft stopgezet per 1 oktober 2014. Voor zover belanghebbende ter zitting heeft betoogd dat dit op advies van B/T heeft plaatsgevonden, volgt de Commissie haar niet. In hetgeen in de procedure is gebracht, zijn immers alleen aanknopingspunten te vinden voor de stopzetting door belanghebbende zelf. Vanwege deze stopzetting is de KOT bij beschikking van 21 oktober 2014 (met kenmerk 2425.32.135.T.SC.14.7) over de periode tot en met 30 september 2014 vastgesteld op € 7.561. Vervolgens is op 26 januari 2015 een nieuwe stopzetting van de KOT gedaan door belanghebbende met als ingangsdatum 1 februari 2014. Deze stopzetting heeft geleid tot een nieuwe beschikking van 27 februari 2015 (met kenmerk 2425.32.135.T.SC.15.2), waarin de KOT over de periode tot en met 31 januari 2014 werd vastgesteld op € 943. Belanghebbende gaf echter op 13 april 2015 telefonisch aan B/T door dat de stopzetting van 26 januari 2015 per ongeluk was gedaan. Op 15 mei 2015 maakte belanghebbende vervolgens ook formeel bezwaar tegen de laatstgenoemde beschikking. Naar de Commissie begrijpt heeft dit bezwaar ertoe geleid dat op 5 juni 2015 een nieuwe beschikking is afgegeven (met kenmerk 2425.32.135.T.SC.15.3), waarin belanghebbende over de periode tot en met 30 september 2014 een bedrag van €7.720 is toegekend. Bij beschikking van 5 augustus 2015 (kenmerk: 2425.32.135.T.SC.16.6) is dit bedrag nog verhoogd naar € 7.995.

Voor zover voornoemde stopzettingen hebben geleid tot terugvorderingen van B/T kan deze dienst niet worden verweten dat hiermee vooringenomen is gehandeld of dat hij het stelsel onnodig hard heeft toegepast. Het doorvoeren van de stopzettingen van belanghebbende heeft plaatsgevonden conform het reguliere toeslagenproces en is in 2015, nadat belanghebbende haar fout heeft hersteld, gecorrigeerd. B/T heeft uiteindelijk, zoals blijkt uit de door UHT aanvullende ingebrachte stukken, in plaats van de terugvorderingen alsnog € 286 uitbetaald. Van vooringenomen handelen en/of hardheid van B/T over het toeslagjaar 2014 acht de Commissie daarom geen sprake.

Toeslagjaar 2015

Uit de door UHT ingebrachte telefoonnotitie van 30 april 2015 blijkt dat belanghebbende per 1 februari 2015 KOT had aangevraagd, maar ook weer per diezelfde datum wenste stop te zetten. Belanghebbende zou namelijk geen gebruik maken van kinderopvang. Op zichzelf beschouwd geeft ook deze bijstelling van de KOT geen reden voor de conclusie dat sprake is van vooringenomen handelen of hardheid bij B/T. Voor zover gemachtigde stelt dat problemen en/of schulden die zijn ontstaan door de abusievelijke stopzetting van de KOT door belanghebbende over het toeslagjaar 2014 de aanleiding zouden vormen voor de stopzetting van de KOT over het toeslagjaar 2015, leidt dat, zoals hiervoor overwogen is, niet tot vooringenomen handelen of hardheid van B/T. De Commissie acht het bezwaar daarom ongegrond.

Zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering

De Commissie volgt UHT in het ingenomen standpunt omtrent de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beslissing niet voldoende heeft toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat door middel van het indienen van het (aanvullende) schriftelijke verweer, meer specifiek de toelichting op de feitelijke gang van zaken en de onderliggende producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

Proceskostenvergoeding

Voor de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure heeft belanghebbende nu het bezwaar naar mening van de Commissie ongegrond is, geen recht op vergoeding.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en geen proceskostenveroordeling toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter