Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-02071

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De toeslagpartner van belanghebbende is ondernemer, in 2011 dreef hij een cafetaria en heeft deze in 2011 verkocht. In 2016 heeft de toeslagpartner pogingen gedaan bij de reguliere belastingdienst om de vorming van de herinvesteringsreserve ongedaan te maken en de verkoopopbrengst van de cafetaria te belasten in het jaar 2011 in plaats van 2013. Dit heeft de belastingdienst afgewezen. In 2013 werd er voor één kind KOT verstrekt van € 6.398, later verhoogd tot € 13.968. In de jaren 2015 en 2016 is het toetsingskomen van het jaar 2013 verhoogd tot € 127.963, doordat daarin ook het vrijvallen van de herinversteringsreserve was verwerkt. Deze verhoging van het toetsingskomen leidde tot een aanspraak op KOT van € 0 en tot terugvordering van de ontvangen voorschotten. De belanghebbende heeft als grond voor haar bezwaar onder meer aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bij de vaststelling van het toetsingsinkomen ten onrechte ook de vrijval van de zgn. herinvesteringsreserve in aanmerking heeft genomen. B/T dient bij de bepaling van de draagkracht voor de KOT uit te gaan van het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gelet daarop is de Commissie van mening dat B/T bij de vaststelling van de KOT over 2013 terecht is uitgegaan van het in de basisregistratie inkomensgegevens opgenomen toetsingsinkomen van belanghebbende.

Advies