BAC 2021-02056
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 augustus 2021 met UHT-DC I A
Ontvangst bezwaarschrift: 13 september 2021
Hoorzitting: 2 juni 2022
Overdracht advies aan UHT: 21 juli 2022
Samenvatting
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de primaire beslissing van 16 augustus 2021 in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde (hierna: gemachtigde) ingediende bezwaarschrift, namens (hierna: belanghebbende), is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 16 augustus 2021, UHT-DC-I A. Het verzoek is afgewezen omdat is vastgesteld dat er bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: kot) ten aanzien van de toeslagjaren 2005, 2006, 2010 en 2012 geen fouten zijn gemaakt.
Procesverloop
Verzoek herbeoordeling kot
Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kot over de jaren 2005 tot en met 2012.
Catshuisregeling
Bij beschikking van 16 februari 2021 is aan belanghebbende op grond van de Catshuisregeling € 30.000,- toegekend.
Commissie Van Wijzen (hierna: CvW)
De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2012 op 18 maart 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat de compensatieregeling voor de jaren 2007 tot en met 2009 en 2011 van toepassing is. Gedurende de jaren 2010 en 2012 is er geen sprake geweest van institutionele vooringenomenheid. De CvW heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende over de jaren 2005 en 2006 op 22 april aan UHT toegestuurd.
De CvW heeft geoordeeld dat gedurende deze jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid en dat de compensatieregeling voor deze jaren dus niet van toepassing is.
Vooraankondiging
Bij brief van 25 mei 2021 heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is voor de toeslagjaren 2007, 2008, 2009 en 2011 een bedrag toegekend van € 94.859,-.
Besluit definitieve compensatie
Bij beschikking van 16 augustus 2021 is aan belanghebbende voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2011 een definitieve compensatie toegekend van € 95.413,-.
Bestreden besluit
Bij beschikking van 16 augustus 2021 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie kot voor de jaren 2005, 2006, 2010 en 2012. De gemachtigde van belanghebbende heeft pro-forma bezwaar ingediend op 9 september 2021 en dit aangevuld met gronden op 30 november 2021.
Hoorzitting
Op 2 juni 2022 heeft de Bezwaarschriftenadviescommissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van de gemachtigde en de belanghebbende. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Aanvullende gegevens
Bij e-mailbericht van 3 juni 2022 heeft UHT een aanvullende reactie gegeven. Gemachtigde heeft op 1 juli 2022 daarop gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en tijdig is ontvangen en dat het voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende heeft gesteld dat er met betrekking tot de jaren 2005 en 2010 wel
fouten zijn gemaakt en dat er sprake is van vooringenomen handelen. In deze jaren zijn alle drie de kinderen naar de opvang geweest en is ook kot aangevraagd. Belanghebbende is van mening dat zij ook voor deze jaren recht heeft op vergoeding op grond van één van de compensatieregelingen.
Voor een dergelijke compensatie komt in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op kot in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelswijze van de Belastingdienst.
UHT heeft in haar aanvullende reactie van 3 juni 2022 met betrekking tot het jaar 2005 aangegeven dat er maar voor 1 kind kot is aangevraagd en ook verleend. Belanghebbende heeft de kot ontvangen waar ze recht op had. Er is destijds door belanghebbende ook geen bezwaar gemaakt. Het voorstel van de persoonlijk zaakbehandelaar is daarom ook niet juist geweest. Voor 2010 heeft ook een terugvordering plaatsgevonden op basis van de definitieve gegevens. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en om een herziening gevraagd voor toeslagjaar 2010. Uit de aangeleverde jaaropgave is gebleken dat er geen nieuwe feiten waren. De definitieve beschikking is daarom niet herzien.
De Commissie stelt vast dat UHT voldoende onderzoek heeft uitgevoerd in het kader van de integrale herbeoordeling over de jaren 2005 en 2010. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen bij UHT. De terugvorderingen KOT over de jaren 2005 en 2010 zijn gelegen in de te hoge voorschotten, welke later op basis van de werkelijk afgenomen kinderopvanguren opnieuw zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 49, lid 3 Awir en artikel 9b, lid 2, letters b en c van de Uitvoeringsregeling Awir in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en de primaire beslissing van 16 augustus 2021 in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter