BAC 2021-02033
Publicatiedatum 09-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 8 juli 2021 met UHT-DHR HV
Ontvangst bezwaarschrift: 17 september 2021
Hoorzitting: 18 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 13 mei 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren voor zover dit zich richt tegen de hoogte van de rente over de gemiste kinderopvangtoeslag.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) op 17 september 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 8 juli 2021 met kenmerk UHT-DHR HV. In de bestreden beschikking wordt aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 79.888 toegekend over de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2012, 2013 en 2014. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.
Overgangsrecht
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 14 december 2020 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Op 25 december 2020 is aan belanghebbende een noodvoorziening toegekend van € 7.500.
- Op 14 januari 2021 is aan belanghebbende een tweede noodvoorziening toegekend van € 12.500.
- Bij beschikking van 8 juli 2021 (met kenmerk UHT-DHR HV) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2012, 2013 en 2014 een definitieve compensatie van € 79.888 toegekend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 17 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 8 juli 2021. Op 18 oktober 2021 heeft UHT een ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
- Bij brief van 30 september 2021 heeft gemachtigde aanvullende gronden aangeleverd.
- Bij herziene beschikking van 17 februari 2022 (met kenmerk UHT-DHR HV) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2008, 2009, 2010, 2012, 2013 en 2014 een definitieve compensatie van € 147.154 toegekend. Omdat belanghebbende al € 79.888 had ontvangen, is dit bedrag aangevuld met € 67.266.
- Op 28 augustus 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende.
- Op 18 april 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan gaat als bijlage bij het advies.
- De Commissie, bestaande uit (voorzitter), en (leden), heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking van 8 juli 2021 ontbreken. Derhalve is de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand gekomen.
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die B/T tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LIC-overzichten. De Commissie is daarom van oordeel dat het bestreden besluit door middel van het indienen van het schriftelijke verweer en de bijbehorende producties voldoende is onderbouwd.
Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze leiden. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijke verweer en de bijbehorende stukken, nu deze op 11 maart 2024 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikking. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.
Toeslagjaar 2011
Belanghebbende stelt dat het toeslagjaar 2011 ten onrechte niet is beoordeeld en dat zij in dat jaar ook schade heeft geleden. Naar het oordeel van de Commissie is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende voor het jaar 2011 KOT heeft aangevraagd. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan de aanvrager van KOT. Belanghebbende voldoet niet aan dit vereiste. Belanghebbende heeft in dit jaar niet betaald voor gekwalificeerde opvang. Daarom komt belanghebbende voor deze periode niet voor compensatie op grond van de in de Wht neergelegde herstelmaatregelen in aanmerking. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar van belanghebbende op dit punt ongegrond te verklaren.
Compensatieberekening
UHT heeft in haar schriftelijke reactie verklaard dat de rentevergoeding over de gemiste KOT onjuist is berekend. In de compensatieberekening is namelijk ten onrechte uitgegaan van 9 februari 2022 als einddatum. Dit had 17 februari 2022 moeten zijn. In de beslissing op bezwaar zal de renteberekening worden aangepast.
De Commissie ziet in hetgeen in geding is gebracht geen aanleiding voor een andere
conclusie en adviseert UHT de compensatieberekening overeenkomstig het gestelde in de schriftelijke reactie aan te passen. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Wijziging van de rentevergoeding over de gemiste KOT in de compensatieberekening
heeft tot gevolg dat ook de daarmee samenhangende onderdelen bijstelling (naar boven) behoeven. De Commissie adviseert UHT daarom de bestreden beschikking te herroepen en de compensatieberekening aan te passen in lijn met de schriftelijke reactie.
Immateriële schadevergoeding: forfaitaire vergoeding
Met betrekking tot de vergoeding voor immateriële schade stelt belanghebbende dat UHT de vergoeding voor immateriële schade dient te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar. Voorts is volgens belanghebbende het vastgestelde bedrag van € 500 niet conform de jurisprudentie.
De Commissie merkt op dat ingevolge het bepaalde in de Wht aan gedupeerde ouders in beginsel alleen forfaitaire bedragen aan compensatie kunnen worden toegekend. De forfaitaire vergoeding van immateriële schade uit de Wht betreft een vergoeding voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie op grond van de Wht bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie.
Wanneer een belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, zoals hier volgens gemachtigde het geval is, dan kan aan betrokkene ingevolge het bepaalde in artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie voor die werkelijke schade worden toegekend. De belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies aan CWS wordt voorgelegd. Deze weg is door belanghebbende inmiddels gevolgd.
Immateriële schadevergoeding: berekening
UHT heeft in haar schriftelijke reactie toegelicht dat bij de berekening van de vergoeding van immateriële schade uit is gegaan van een verkeerde start- en einddatum. Bij de berekening is 1 januari 2010 als startdatum gehanteerd en 9 februari 2022 als einddatum. De startdatum had 28 april 2010 moeten zijn en de einddatum 17 februari 2022. De berekening van de immateriële schade in de compensatieberekening valt daarmee in het voordeel uit van belanghebbende. Belanghebbende heeft de juistheid van de door UHT genoemde data niet betwist. In dit geval noopt het hanteren van een verkeerde start- en einddatum niet tot herroeping van het bestreden besluit. Het verschuiven van de data, waarover de vergoeding van de immateriële schade wordt berekend, naar de juiste data zou namelijk niet leiden tot een hogere vergoeding.
Aangezien het bezwaar gezien het voorgaande gegrond is ten aanzien van de hoogte van de rente over gemiste KOT, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangeboden in de schriftelijke reactie, de vergoeding van de immateriële schade te berekenen tot aan de datum van beslissing op bezwaar.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren voor zo ver dit zich richt tegen de hoogte van de rente over de gemiste KOT.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter