Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-0199

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 28 mei 2021 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 31 mei 2021

Hoorzitting: 13 mei 2022

Overdracht advies aan UHT: 22 juni 2022

Onderwerp van advies

Het door belanghebbende (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) van 28 mei 2021 (UHT-HD CWS). Aan belanghebbende is een aanvullende schadevergoeding toegekend vanwege zijn situatie rond de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904, hierna: de Compensatieregeling) is aan hem een aanvullend bedrag van € 1.275 toegekend.

Procesverloop

Bij beschikking van 26 maart 2020 heeft UHT aan belanghebbende een definitieve
compensatie kinderopvangtoeslag toegekend van € 15.777 voor de toeslagjaren 2012 t/m 2014. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft per formulier, ontvangen op 23 november 2020, bij de Commissie Werkelijke Schade een verzoek gedaan tot aanvullende vergoeding voor
werkelijke materiële en immateriële schade. Bij besluit van 1 februari 2021 is de compensatie met een bedrag van € 14.223 aangevuld tot € 30.000 op grond van het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (hierna: Catshuisregeling).
Op 2 april 2021 heeft CWS aan UHT geadviseerd over aanvullende schadevergoeding.
Bij beschikking van 28 mei 2021 heeft UHT dit advies gevolgd en aan belanghebbende
een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 1.275. Belanghebbende heeft bij
brief van 28 mei 2021 hiertegen bezwaar ingediend. Bij emailbericht van 26 oktober
2021 heeft belanghebbende zijn bezwaren herhaald.

Op 24 maart 2022 heeft UHT haar schriftelijke reactie ingediend bij de
Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie).

Op 13 mei 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.

Na de hoorzitting heeft een mailwisseling plaatsgevonden tussen de secretaris van de Commissie en UHT over de verdere behandeling van het bezwaar. Bij mail van 9 juni 2022 heeft de secretaris UHT bericht dat de Commissie zich voldoende voorgelicht acht en binnenkort aan UHT advies zal uitbrengen over de door UHT op het bezwaar te nemen beslissing.

Feiten, advies CWS en bestreden beschikking

  • Belanghebbende is getrouwd en heeft 2 kinderen.
  • Voor de jaren 2012 tot en met 2014 werden voorschotten KOT toegekend. Bij de
    terugvordering van die voorschotten zijn door Belastingdienst/Toeslagen (hierna:
    de dienst) fouten gemaakt. Daarbij was sprake van handelen met institutionele vooringenomenheid. In verband daarmee is aan belanghebbende met toepassing
    van de CAF-11 regeling bij beschikking van 26 maart 2020 een compensatie
    toegekend van € 15.777. Die compensatie is bij beschikking van 1 februari
    2021 met € 14.223 verhoogd tot € 30.000 op grond van de Catshuisregeling.
  • Op 2 april 2021 heeft CWS aan UHT advies uitgebracht over toekenning
    aanvullende schadevergoeding (zoals door belanghebbende verzocht).
  • Voor wat betreft de vergoeding voor materiële schade heeft de CWS, zoals ook
    gevraagd door belanghebbende, geadviseerd om € 13.000 toe te kennen.
    Omdat aan belanghebbende bij de definitieve compensatieberekening van 26
    maart 2020 al een bedrag van € 7.502 aan vergoeding voor materiële schade is
    toegekend, komt aan hem een aanvullende schadevergoeding toe van € 5.498.
  • Voor wat betreft de vergoeding voor de door belanghebbende, zijn echtgenote en
    kinderen geleden immateriële schade heeft de CWS overwogen dat sprake is
    geweest van emotionele schade veroorzaakt door een aantal feiten en omstandigheden, vermeld onder paragraaf e en f van het advies. Op grond
    daarvan adviseerde de CWS tot toekenning van een vergoeding voor emotionele
    schade voor beide ouders gezamenlijk van € 10.000. Ten aanzien van de vergoeding voor de (emotionele) schade bij de kinderen verwees CWS naar de door de Staatssecretaris in het vooruitzicht gestelde maar nog te ontwerpen kindregeling.
  • UHT heeft dat advies van de CWS in de bestreden beschikking gevolgd.
  • In een advies in een andere zaak van 20 september 2021 (UHT-HD-CWS), in
    welke zaak de BAC op 29 april 2022 (BAC 2021-2219) advies aan UHT heeft
    uitgebracht, heeft CWS UHT geadviseerd om voor immateriële schade een
    vergoeding toe te kennen van € 17.500 voor de ouder aan wie KOT was toegekend, van € 12.500 voor haar echtgenoot en van € 10.000 voor hun 2 kinderen.
  • UHT heeft dat advies gevolgd.

Gronden van bezwaar

De gronden van bezwaar luiden – samengevat – als volgt. Belanghebbende is van mening dat hij een bedrag van € 30.000 zou moeten overhouden. Om € 30.000 over te houden, wenst belanghebbende een aanvullend bedrag van € 11.725 te ontvangen.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ter zitting verduidelijkt dat zij van mening
zijn dat het bedrag dat door CWS aan vergoeding voor immateriële schade is toegekend te laag is. Zij hebben toegelicht dat zij bij de indiening van het CWS-formulier door alle nog aanwezige emoties slechts zeer summiere informatie over de feiten hebben verstrekt. Zij waren bovendien in de veronderstelling dat zij de zaak nog mondeling bij de CWS konden toelichten, hetgeen niet is gebeurd. Zij en hun gezin lijden nog dagelijks onder de gevolgen van de ondervonden behandeling.
Belanghebbende en zijn echtgenote constateren dat CWS aldus niet bekend was met alle feiten en omstandigheden. Daarom wordt verzocht om een herbeoordeling van de
vergoeding voor immateriële schade. Een bedrag van in totaal € 30.000 als vergoeding
voor immateriële schade zou recht doen aan de situatie van belanghebbende. Tevens wordt een beroep gedaan op vergoeding van de verletkosten, nu de oorspronkelijk geplande hoorzitting op het laatste moment op verzoek van UHT is geannuleerd en daar wel vrije dagen voor waren opgenomen.

Verweer

CWS heeft alle schade die door belanghebbende is opgevoerd, erkend als werkelijke
schade. De vraag die beantwoord moet worden is of het terecht is dat CWS de werkelijke schade van belanghebbende van € 31.275 heeft verrekend met de reeds
door belanghebbende ontvangen € 30.000. UHT meent dat dat het geval is.

Toepasselijke wet- en regelgeving

  • Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb);
  • Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir);
  • Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (hierna: Compensatieregeling), van 28 augustus 2020, Staatscourant 7 september 2020,
    45904;
  • Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 (hierna: Besluit
    proceskosten);
  • Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (Catshuisregeling
    Kinderopvangtoeslag), Staatscourant 19 maart 2021, 14691 (hierna: Catshuisregeling);
  • Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 juni
    2021, nr. 28304 (hierna: tweede Catshuisregeling);
  • Subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag, Staatscourant 1 maart 2021, 10248 (hierna: Subsidieregeling).

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet aan
gedupeerde ouders de mogelijkheid om – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Onderdeel 4.2 van de Compensatieregeling vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke
schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder dient informatie te
verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is
van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van een institutioneel
vooringenomen handelwijze van de dienst. UHT legt dit verzoek voor advies voor aan
CWS, en neemt vervolgens een besluit met betrekking tot de aanvullende compensatie. Dit besluit is een beschikking in de zin van de Awb.

CWS is een adviseur in de zin van artikel 3:5 Awb. UHT mag zich daarom op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Awb). UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende schadevergoeding volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven (artikel 3:49 Awb). UHT gaat bij de beslissing op bezwaar uit van het recht zoals het op dat moment luidt en neemt alle feiten en omstandigheden in acht zoals die bekend zijn op het tijdstip van de heroverweging (artikel 7:11 Awb). Dit betekent dat nieuwe, na het advies van de CWS beschikbaar gekomen gegevens, uiteraard kunnen leiden tot een beslissing van UHT die op punten afwijkt van het advies van de CWS, dat immers met deze nieuwe gegevens geen rekening heeft kunnen houden (zie het advies van de BAC van 16 juni 2020 in de zaak BAC 2021-2408).

De Commissie begrijpt het standpunt van belanghebbende zo, dat hij meent dat CWS
zijn situatie onjuist heeft beoordeeld, althans op basis van onvolledige gegevens. Op
basis van alle feiten en omstandigheden zou belanghebbende in aanmerking moeten
komen voor een hogere vergoeding voor immateriële schade. Voor de immateriële schade is aan belanghebbende bij de definitieve compensatieberekening van 26 maart 2020 een bedrag van € 6.000 toegekend. CWS heeft geadviseerd om aanvullend een bedrag van € 10.000 toe te kennen. UHT heeft dit advies gevolgd. In totaal is aan belanghebbende aldus ter vergoeding van de immateriële schade een bedrag van € 16.000 toegekend.

Tijdens de hoorzitting van de Bezwaarschriftenadviescommissie is de Commissie in deze zaak gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden. Belanghebbende en zijn
echtgenote hebben aangegeven dat zij in het verzoek aan CWS met betrekking tot de
immateriële schade slechts een klein gedeelte van de werkelijke schade hebben kunnen verwoorden. Pas tijdens deze hoorzitting hebben belanghebbende en zijn echtgenote in volle omvang het hele verhaal kunnen vertellen en toen pas is de volledige omvang van geleden emotionele schade duidelijk geworden. De hoorzitting werd dan ook gekenmerkt door een grote mate van emoties bij belanghebbende en zijn echtgenote. De Commissie is door hetgeen belanghebbende en zijn echtgenote op deze hoorzitting hebben verklaard tot de overtuiging gekomen dat het vooringenomen handelen van de ambtenaren van de Belastingdienst/Toeslagen bij hen grote emotionele schade heeft te weeg gebracht.

De Commissie meent dat, op basis van deze nieuwe feiten en omstandigheden waarmee zowel de Commissie Werkelijke Schade als UHT nog geen rekening hebben kunnen houden, de beslissing ten aanzien van de vergoeding van de immateriële schade moet worden heroverwogen.

De Commissie geeft daarbij ter overweging dat in de eerder genoemde zaak (van 20
september 2021, UHT-HD-CWS) waarin de Commissie een advies heeft gegeven, BAC
2021-2219), CWS op basis van de omstandigheden in die zaak, kwam tot een vergoeding voor immateriële schade van € 17.500 voor de ouder en € 12.500 voor de partner. Op grond van de door belanghebbende en zijn echtgenote ter zitting naar voren gebrachte feiten en omstandigheden meent de Commissie dat sprake is van vergelijkbare emotionele schade. Een vergoeding van in totaal € 30.000 voor immateriële schade, zoals gevraagd door belanghebbende en zijn echtgenote, acht de Commissie daarom passend en geboden.

De Bezwaarschriftenadviescommissie laat nog daar dat zij in het advies in de zaak BAC
2021-2219 heeft betoogd dat het beleid ten aanzien van de vergoeding voor immateriële schade aan slachtoffers in toeslagzaken op een aantal punten aanpassing behoeft Verwezen zij naar hetgeen in dat advies, o.a. in de samenvatting daarvan aan het slot van dat advies, is vermeld. Hetgeen daar is aangevoerd, geldt voor een belangrijk deel ook voor de onderhavige zaak.

Samenvatting en advies

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ontvankelijk en gegrond te verklaren en in het kader van de heroverweging voor de beslissing op
bezwaar een hogere vergoeding van de immateriële schade te overwegen dan is
toegekend. De Commissie adviseert om € 30.000 aan vergoeding van immateriële
schade toe te kennen, zoals ook is verzocht door belanghebbende en in de eerder
genoemde zaak ook is toegekend door CWS, hetgeen leidt tot een additionele
schadevergoeding van € 14.000.

Ook adviseert de Commissie om een vergoeding toe te kennen voor de door
belanghebbende gevraagde verletkosten, conform haar eerdere advies BAC 2021-188.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter