Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01922

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 juni 2021 (UHT DC-I A)

Ontvangst bezwaarschrift: 25 augustus 2021

Hoorzitting: 13 april 2023

Overdracht advies aan UHT: 29 september 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren en het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde), namens [belanghebbende] (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift van 21 juli 2021 (ontvangen op 25 augustus 2021) is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) op 21 juni 2021 genomen definitieve beschikking (met kenmerk UHT-DC-I A).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) heeft UHT bij definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: ‘KOT’) van 21 juni 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A) beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor het toeslagjaar 2013. Bij beschikking van 23 september 2021 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 88.621 voor de jaren 2008 tot en met 2012.

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (hierna: ‘Wet hersteloperatie toeslagen’ of ‘Wht’) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 18 november 2019 telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de KOT.
  • UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de toeslagjaren 2008 tot en met 2013.
  • Bij Vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 21 juni 2012 (met kenmerk UHT-VC I) heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 82.895 voor de jaren 2008 tot en met 2012.
  • Bij definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 21 juni 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op een compensatiebedrag voor het toeslagjaar 2013.
  • Bij brief van 21 juli 2021 maakt gemachtigde namens belanghebbende bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A.
  • Bij definitieve beschikking van 23 september 2021 (met kenmerk UHT-DC I) heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 88.621 voor de jaren 2008 tot en met 2012.
  • Bij brief van 5 september 2022 vult gemachtigde namens belanghebbende de gronden van het bezwaar aan.
  • Op 9 november 2022 reageert UHT schriftelijk op de bezwaargronden van belanghebbende.
  • Op 13 april 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • In navolging van de hoorzitting, heeft de gemachtigde namens belanghebbende bij e-mailbericht van 1 mei 2023 stukken toegezonden.
  • Op 23 mei 2023 heeft de Commissie de behandelend ambtenaar UHT gerappelleerd ter zake van de afgesproken aanvullende schriftelijke reactie.
  • Bij e-mailbericht van 24 mei 2023 informeert de behandelend ambtenaar namens UHT de Commissie dat nader telefonisch overleg zal plaatsvinden met de gemachtigde en gewacht wordt op stukken uit het Landelijke Incasso Centrum (LIC).
  • Bij e-mailbericht van 17 juli 2023 dient de behandelend ambtenaar namens UHT een aanvullende schriftelijke reactie in, vergezeld van aanvullende producties.
  • Bij e-mailbericht van 12 augustus 2023 reageert de gemachtigde namens belanghebbende op de door UHT in de aanvullende schriftelijke reactie.
  • De Commissie, bestaande uit [commissielid] (voorzitter), [commissielid] en [commissielid], heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie over het toeslagjaar 2013 af te wijzen. Dienaangaande overweegt de Commissie het volgende.

Toepasselijkheid compensatieregeling toeslagjaar 2013
Voor een compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelswijze van de B/T.

Niet in geschil is dat voor de toeslagjaren 2008 tot en met 2012 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Ook voor het toeslagjaar 2013 is vastgesteld dat sprake is geweest van vooringenomen handelen. De reden voor de neerwaartse correctie van de KOT over het toeslagjaar 2013 was, zoals belanghebbende terecht veronderstelt, gelegen in het niet aanleveren van gevraagde stukken aan de B/T. Omdat deze beslissing volgens UHT is genomen zonder voorafgaande individuele beoordeling van de stukken, constateert UHT in de integrale beoordeling dat B/T ten aanzien van het toeslagjaar 2013 vooringenomen heeft gehandeld.

Ingevolge artikel 2.1, tweede lid Wht wordt echter geen compensatie toegekend indien de door de aanvrager van een KOT geleden schade is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan hem of haar toerekenbaar zijn. Hiervan is in ieder geval sprake in het geval sprake is van evident geen recht op KOT. Voor het toeslagjaar 2013 heeft UHT belanghebbende met een beroep op voornoemde bepaling geen compensatie toegekend. UHT heeft in het geval van belanghebbende aan haar stelling dat sprake was van evident geen recht op KOT ten grondslag gelegd dat de partner van belanghebbende geen betaald werk (maar vrijwilligerswerk) verrichtte en het individuele re-integratietraject van de partner van belanghebbende reeds vóór 2013 (eind 2012) was geëindigd.

Belanghebbende stelt dat hij meende dat de terugvordering heeft plaatsgevonden op basis van het niet overleggen van stukken en was daarom verbaasd dat de compensatie werd afgewezen op basis van de stelling dat de partner van belanghebbende geen betaald werk verrichtte en niet deelnam aan een re-integratietraject. Bovendien betwist belanghebbende de reden van de afwijzing van compensatie door UHT.

De Commissie stelt voorop dat zij de verwarring over (het verschil tussen) de reden voor de aanvankelijke nihilstelling van de KOT over het toeslagjaar 2013 en de reden voor het niet toekennen van compensatie voor dit toeslagjaar begrijpt. Zij meent niettemin dat het hier twee te onderscheiden elementen betreft: de aanvankelijke reden voor de nihilstelling van de KOT enerzijds en de toepasselijkheid van de compensatieregeling anderzijds. Bij de beoordeling van de toepasselijkheid van de compensatieregeling kunnen naar het oordeel van de Commissie andere feiten en omstandigheden een rol spelen, dan de feiten die aan de feitelijke nihilstelling van de KOT over het toeslagjaar 2013 ten grondslag hebben gelegen. In zoverre doet het geconstateerde verschil geen afbreuk aan de conclusie van UHT dat belanghebbende voor wat betreft het toeslagjaar 2013 niet in aanmerking komt voor compensatie.

Belanghebbende is door de Commissie in de gelegenheid gesteld om alsnog aannemelijk te maken dat het re-integratietraject van de partner van belanghebbende in 2013 is voortgezet en/of dat belanghebbende in 2013 betaald werk heeft verricht.

Daartoe heeft de gemachtigde namens belanghebbende op 1 mei 2023 een kopie van een verklaring van een oud-collega van de partner van belanghebbende overgelegd. De oud-collega verklaart dat zij samen met de partner van belanghebbende deel heeft uitgemaakt van de Cliëntenraad WWB Drechtsteden, afdeling Sliedrecht. Ook staat in die verklaring dat de partner van belanghebbende actief was in de cliëntenraad, een vrijwilligerscontract had en vrijwilligerswerk deed bij de cliëntenraad in het kader van een re-integratietraject. Onderaan de verklaring staat met pen geschreven dat [belanghebbende] een vergoeding heeft ontvangen voor het vrijwilligerswerk voor de Cliëntenraad.

In haar aanvullende schriftelijke verklaring neemt UHT het standpunt in dat de verklaring te summier is om vast te stellen dat er daadwerkelijk een vergoeding is ontvangen en/of in welke periode de partner van belanghebbende vrijwilligerswerk heeft verricht. UHT heeft vervolgens navraag gedaan bij de partner van belanghebbende en heeft getracht in contact te komen met de oud-collega en de cliëntenraad WWB Sliedrecht. UHT stelt geen duidelijk antwoord te hebben gekregen op de nog bij haar levende vragen. Ook een extra zoekslag in de systemen levert volgens UHT geen andere of nieuwe informatie. UHT concludeert naar aanleiding hiervan ook in tweede instantie dat in 2013 niet aantoonbaar sprake is geweest van betaald werk of een re-integratietraject, zodat belanghebbende voor het toeslagjaar 2013 niet voor een compensatie in aanmerking komt.

Bij e-mailbericht van 12 augustus 2023 overlegt de gemachtigde nogmaals een tweetal documenten, de eindrapportage Individuele Re-integratie Overeenkomst (IRO) en een verklaring van de Cliëntenraad WWB Drechtstreden. Uit de verklaring van 7 februari 2013 blijkt dat de partner van belanghebbende als vrijwilligster werkzaamheden verricht voor de cliëntenraad en dit graag in het kader van re-integratie zou willen voortzetten. Uit de Eindrapportage IRO van 22 december 2011 van Compact Reïntegratie B.V. blijkt dat op 15 december 2011 is besloten het individuele re-integratietraject te beëindigen. Geconcludeerd wordt dat de partner van belanghebbende voor enkele uren per week werkzaam is als vrijwilligster, maar dat zij zich nog niet in staat voelt om meer uren en/of betaald werk aan te gaan. De re-integratieactiviteiten worden daarom beëindigd (zonder plaatsing) en de cliënte wordt teruggemeld aan UWV.

Op basis van deze documenten erkent de gemachtigde dat uit de eindrapportage IRO blijkt dat het re-integratietraject begin 2012 is stopgezet, omdat de psychische problemen van cliënte van dusdanige aard waren dat op korte termijn geen verandering te verwachten was. Echter, omdat de partner van belanghebbende het vrijwilligerswerk onder dezelfde voorwaarden bleef uitvoeren bij de cliëntenraad en daarvoor een vergoeding ontving, verkeerde zij volgens de gemachtigde in de begrijpelijke veronderstelling dat het re-integratietraject nog doorliep. Daarom meent de gemachtigde dat belanghebbende ook voor het toeslagjaar 2013 voor compensatie in aanmerking komt.

De Commissie is van mening dat de namens belanghebbende overgelegde bijlagen, zowel op zichzelf als in onderling verband gelezen, bij gebrek aan enig ondersteunend objectief gegeven, onvoldoende zijn om aannemelijk te achten dat de partner van belanghebbende in het toeslagjaar 2013 deelnam aan een re-integratietraject en/of betaald werk heeft verricht. Gelet op de omstandigheid dat verder nergens in de systemen van B/T systemen iets over het voortzetten van de re-integratietraject of het verrichten van betaald werk is gevonden, leveren de hiervoor weergegeven verklaringen te weinig overtuigingskracht op om aannemelijk te achten dat in het toeslagjaar 2013 daadwerkelijk sprake is geweest van een (gecontinueerd) re-integratietraject en/of betaald werk.

Integendeel, naar het oordeel van de Commissie blijkt uit de door gemachtigde overgelegde IRO eindrapportage duidelijk dat het re-integratietraject van de partner van belanghebbende op 22 december 2011 is geëindigd. Daarbij is bovendien expliciet benoemd dat de partner van belanghebbende zich op dat moment nog niet in staat voelde de verplichting van betaald werk aan te gaan. De Commissie heeft geen reden om te twijfelen aan de stelling van belanghebbende dat de partner van belanghebbende haar werkzaamheden voor de cliëntenraad na december 2012 vrijwillig heeft voortgezet. Het doen van vrijwilligerswerk telt echter niet als werk, waarvoor een recht op KOT bestaat, ongeacht of tegenover dit vrijwilligerswerk een vrijwilligersvergoeding staat. Hetgeen partijen verdeeld houdt met betrekking tot de vraag of en welke vergoeding de partner heeft ontvangen voor haar werkzaamheden na 22 december 2011, kan, gelet op het feit dat het hier een vergoeding voor vrijwilligerswerk betreft, verder onbesproken blijven.

Nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende in de desbetreffende jaren aanspraak had op KOT, komt het oordeel van UHT dat belanghebbende evident geen recht had op KOT, de Commissie juist voor. Voor zover belanghebbende over het toeslagjaar 2013 vooringenomen zou zijn behandeld, kan dit niet tot compensatie leiden. Het bezwaarschrift is op dit onderdeel ongegrond.

Nadeel van fraudeonderzoek [kinderopvanginstelling]
De stelling van belanghebbende dat hij ook in het toeslagjaar 2013 nadeel heeft ondervonden van het fraudeonderzoek bij [kinderopvanginstelling], kan belanghebbende niet baten. Nog daargelaten dat belanghebbende in het jaar 2013 niet langer opvang genoot bij [kinderopvanginstelling], maar was aangesloten bij [kinderopvanginstelling], staat het institutioneel vooringenomen handelen jegens belanghebbende over het toeslagjaar 2013 al vast. De reden voor het niet toekennen van compensatie is gelegen in het oordeel dat belanghebbende over het toeslagjaar 2013 evident geen recht had op KOT. UHT is dan ook terecht en op goede gronden gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie over het toeslagjaar 2013 af te wijzen.

Vergoeding proceskosten
Belanghebbende heeft ten slotte verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten van deze bezwaarprocedure. Een vergoeding van de in het kader van de bezwaarprocedure redelijkerwijs gemaakte kosten kan alleen aan de orde zijn indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu de Commissie in de gronden van het bezwaar geen aanleiding heeft gezien te komen tot een dergelijke herroeping, adviseert zij tot afwijzing van het verzoek om een proceskostenvergoeding.

Herziening van de definitieve beschikking met kenmerk 23 september 2021 (UHT-DC I)
Uit de schriftelijke reactie volgt dat de behandelend ambtenaar van UHT bij de bezwaarprocedure ook de toeslagjaren 2008 tot en met 2012 heeft betrokken. UHT ziet heroverwegend aanleiding een aantal aanpassingen te doen in de compensatieberekening over deze jaren en verklaart het bezwaar van belanghebbende om die reden gegrond. Ook ziet UHT in de herroeping van de compensatieberekening over deze jaren reden voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Met instemming heeft de BAC ervan kennisgenomen dat de besluitvorming omtrent deze jaren is neergelegd in de beschikking definitieve beschikking van 23 september 2021 (met kenmerk UHT-DC I), waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende recht heeft op een compensatiebedrag van € 88.621. Tegen deze beschikking is belanghebbende niet in bezwaar gekomen. Nu evenmin gesteld kan worden dat de beschikking van 23 september 2021 kwalificeert als een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit van 21 juni 2021, kan dit besluit ook niet op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij deze bezwaarprocedure worden betrokken. Het voorgaande laat naar het oordeel van de Commissie de mogelijkheid van een ambtshalve herziening van een besluit onverlet. Deze herziening valt naar de mening van de Commissie echter buiten de reikwijdte van deze heroverweging in bezwaar, zodat deze herziening hier noch tot een gegrondverklaring, noch tot een ander oordeel omtrent de toekenning van een proceskostenvergoeding in deze procedure kan leiden. Het staat UHT in de herroeping van de compensatieberekening over deze jaren natuurlijk wel vrij om toch een proceskostenvergoeding toe te kennen. Dat aspect valt echter buiten de reikwijdte van de onderhavige bezwaarprocedure.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie aan UHT het bezwaar ongegrond te verklaren, het bestreden besluit in stand te laten en het verzoek om een proceskostenvergoeding – binnen de context van de onderhavige bezwaarprocedure - af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter