Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01865

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 31 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 7 oktober 2021 en 5 juli 2022

Overdracht advies aan UHT: 3 oktober 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het bezwaar deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift, is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 31 augustus 2021 (kenmerk: UHT-DC I).

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904) is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 een
compensatiebedrag ad € 87.486 toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
Wet hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, eerste lid onderdeel e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 31 augustus 2021 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 11 december 2019 bij UHT aangemeld in het kader
    van een herbeoordeling kinderopvangtoeslag. In het kader van de herbeoordeling
    heeft UHT gekeken naar de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009.
  • Bij beschikking van 31 augustus 2021 (UHT-DC I) heeft UHT belanghebbende over de toeslagjaren 2007, 2008 en 2009 een definitief compensatiebedrag ad € 87.486, toegekend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 7 oktober 2021 (op dezelfde datum ontvangen)
    bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 31 augustus 2021. Hij heeft op 5 juli
    2022 aanvullende bezwaargronden ingediend.
  • UHT heeft op 10 mei 2023 schriftelijk gereageerd.
  • Gemachtigde heeft op 20 september 2023 de Commissie bericht dat zij de hoorzitting achterwege wensen te laten.
  • Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Algemene wet
    bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Commissie afgezien van het horen van
    belanghebbende.
  • In haar vergadering van 27 september 2023 heeft de Commissie, bestaande uit
    [voorzitter] en [leden], het bezwaar behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Met betrekking tot het inzagerecht en het motiveringsbeginsel

Belanghebbende heeft gedurende de bezwaarprocedure het punt opgeworpen dat het door UHT verstrekte dossier niet de op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel
7:4 lid 2 Awb bevat: het zou onder andere niet de beschikkingen bevatten, die destijds
zijn uitgevaardigd en die aan de compensatieberekening ten grondslag liggen. Hierin
schuilt tevens een motiveringsgebrek, aldus belanghebbende.

UHT heeft hierin aanleiding gezien om bij haar schriftelijke reactie van 10 mei 2023 het
dossier aan te vullen, zodat het wel alle op de zaak betrekking hebbende stukken bevat. De Commissie acht het inzagerecht van belanghebbende gedurende deze
bezwaarprocedure, gezien het alsnog overleggen van de stukken door UHT, niet
geschonden.

Ingevolge afdeling 3. 7 Awb dient een besluit steeds te berusten op een deugdelijke
motivering. Nu het bezwaar deels gegrond is (zie hieronder) en de motivering van het bestreden besluit bij beslissing op bezwaar noodzakelijkerwijs zal moeten worden
aangepast zal de Commissie deze bezwaargrond verder onbesproken laten.

Vergoeding voor invorderingskosten (component g)

Bij definitieve compensatieberekening is aan belanghebbende een bedrag ad € 1.955
toegekend voor invorderingskosten over het toeslagjaar 2009. Belanghebbende leidt
echter uit interne correspondentie van de Belastingdienst/Toeslagen af, dat het bedrag
aan te vergoeden invorderingskosten hoger zou moeten zijn. In deze correspondentie
bevindt zich een lijst waarin driemaal het bedrag aan € 1.501 aan kosten dwangbevel
genoemd wordt. UHT heeft in haar reactie de bedragen in de interne correspondentie
vergeleken met het LIC-overzicht 2009 (productie 63).

Ingevolge art. 2.2 onderdeel e Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor
invorderingskosten. Het bedrag is ingevolge artikel 2.3 lid 5 Wht gelijk aan de kosten die door de Belastingdienst/Toeslagen in rekening zijn gebracht en zijn betaald voor
invorderingshandelingen in verband met de beschikking, bedoeld in artikel 2.2 onderdeel a Wht, met inbegrip van betaalde invorderingsrente.

De Commissie begrijpt de uitleg van UHT in haar schriftelijke reactie als volgt. De
Ontvanger zou driemaal een bedrag ad € 501 aan kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel aan belanghebbende in rekening hebben gebracht en er zou sprake zijn van een afrondingsverschil. In de door belanghebbende aangehaalde interne correspondentie wordt echter driemaal een bedrag ad € 1.501 genoemd. De Commissie overweegt bij nadere bestudering van de stukken als volgt.

In de interne correspondentie is te lezen dat er ten aanzien van het toeslagjaar 2009
tweemaal een dwangbevel met daaraan€ 1.501 aan kosten is uitgevaardigd aan
belanghebbende. Het eerste dwangbevel is echter op 21 januari 2010 gecrediteerd (BTK DWB VERV ofwel 'betekening dwangbevel vervallen') zodat er € 1.501 aan kosten dwangbevel overblijven. Vermeerderd met € 14 aanmaningskosten en € 440
invorderingsrente, komt men tot een totaalbedrag ad € 1.955 aan invorderingskosten
over het toeslagjaar 2009.

Dit totaalbedrag aan invorderingskosten over het toeslagjaar 2009 is bij de bestreden
beschikking vergoed. De Commissie acht de uitleg van UHT in haar schriftelijke reactie
onjuist, maar het onderhavige bezwaaronderdeel ongegrond.

Vergoeding voor juridische kosten (onderdeel h)

Belanghebbende heeft aangevoerd dat UHT heeft verzuimd compensatie toe te kennen voor juridische kosten, nu een derde hem met betrekking tot het toeslagjaar 2008 beroepsmatig heeft bijgestaan. Ter adstructie hiervan heeft hij een herzieningsverzoek over het toeslagjaar 2008 overgelegd, ingediend door zijn toenmalige raadsman, alsmede hiermee samenhangende e-mailcorrespondentie.

UHT heeft bij haar schriftelijke reactie aangegeven dat belanghebbende gedurende deze procedure heeft aangetoond recht te hebben op een vergoeding voor juridische kosten over het toeslagjaar 2008. UHT zal belanghebbende bij beslissing op bezwaar,
overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (op basis van één procespunt met wegingsfactor 2), alsnog een vergoeding van € 1.674 voor juridische kosten
toekennen. Deze nadere stellingname van UHT komt de Commissie, gelet op het
bepaalde in artikel 2.2 onderdeel f Wht, juist voor.

De Commissie acht het bezwaaronderdeel gezien het voorgaande gegrond en zal UHT
adviseren alsnog een (forfaitaire) vergoeding voor juridische kosten aan belanghebbende toe te kennen.

Vergoeding immateriële schade (component i)

Ingevolge artikel 2.2 onderdeel d Wht bestaat de compensatie mede uit een bedrag voor immateriële schade. Het bedrag is ingevolge artikel 2.3 lid 4 Wht gelijk aan € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a Wht, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van ieder halfjaar naar boven wordt afgerond op een halfjaar.

Bij de definitieve compensatieberekening is een immateriële schadevergoeding
toegekend over de periode die aanvangt op 7 september 2009 en eindigt op 18 mei 2021. Het beginpunt van deze periode dient eerder te liggen, betoogt belanghebbende, nu de zaak reeds in november 2008 liep. UHT heeft hierop gereageerd dat de begindatum correct is, nu de eerste neerwaartse correctie als bedoeld in de Wht (intern) plaatsvond op 7 september 2009.

Deze benadering van UHT komt de Commissie onjuist voor. Voor zover de Commissie
bekend hanteert UHT het begunstigend beleid, dat voor de berekening van de
immateriële schadevergoeding wordt uitgegaan van de datum van de eerste informatie uitvraag, die uiteindelijk heeft geleid tot de neerwaartse correctie. Het is de Commissie onduidelijk waarom dit begunstigende beleid in het geval van belanghebbende niet wordt toegepast.

Volgens de tijdlijn in het Invulformulier in het dossier (productie 53) begon op 2 februari 2009 de langdurige informatie-uitvraag, die uiteindelijk heeft geleid tot de
neerwaartse correcties over de toeslagjaren 2008 en 2009. De Commissie acht het
onderhavige bezwaaronderdeel daarom gegrond, en adviseert UHT de immateriële
schadevergoeding toe te kennen met 2 februari 2009 als begindatum.

Vergoeding immateriële schade tot het moment van de beslissing op bezwaar

De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een
vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van zijn compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.

Het bezwaar is naar opvatting van de Commissie deels gegrond. In een dergelijke
situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële
schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.

    Proceskostenvergoeding

    Nu het bezwaar naar opvatting van de Commissie deels gegrond is en het advies is om het primaire besluit te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor
    vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

    Conclusie

    Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

    • het bezwaar deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen;
    • over het toeslagjaar 2008 een vergoeding juridische kosten toe te kennen ter waarde van één punt met een wegingsfactor 2;
    • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen met ingang van 2 februari 2009 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
    • de rentevergoeding voor gemiste KOT te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
    • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
    • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige procedure toe te kennen van één procespunt tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter