BAC 2021-01822
Publicatiedatum 09-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 12 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 23 september 2021
Hoorzitting: N.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 27 februari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikking van 16 juni 2021 ongegrond te verklaren.
Voorts adviseert de Commissie het bezwaar tegen de beschikking van 12
augustus 2021 deels gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe
te kennen.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: gemachtigde) namens (hierna:
belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen
Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 16 juni 2021 en Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 12 augustus 2021.
Met toepassing van het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)
zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: de Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de maanden januari 2012 tot en met juli 2012 compensatie toegekend. Voor de maanden augustus 2012 tot en met december 2012 en voor het jaar 2013 is de compensatie afgewezen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 van de Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 25 juni 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2012 en 2013. - Bij brief van 15 december 2020 kreeg belanghebbende een eenmalige
tegemoetkoming van € 750,- omdat zij lang op een beoordeling heeft moeten
wachten. - Bij brief van 19 maart 2021 kreeg belanghebbende een noodvoorziening
toegekend van € 500,-. - Bij brief van 26 april 2021 heeft UHT belanghebbende laten weten dat zij op basis
van de eerste toets niet in aanmerking komt voor € 30.000, -. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 20 mei 2021 aan UHT gestuurd. De CvW heeft geoordeeld
dat er wel sprake is van vooringenomenheid voor toeslagjaar 2012 over de
maanden januari tot en met juli van 2012. Over de maanden augustus 2012 tot
en met december 2013 is er geen sprake van vooringenomenheid dan wel
hardheid. Belanghebbende kreeg ten onrechte de kwalificatie opzet/grove schuld
en heeft hierdoor recht op een O/GS-tegemoetkoming. - Bij brief van 16 juni 2021 (kenmerk: UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende laten
weten dat zij recht heeft op minimaal € 30.000, - omdat over toeslagjaar 2012
fouten zijn gemaakt. - Bij beschikking van 16 juni 2021 (kenmerk: UHT-DC-I A) heeft UHT beslist dat
belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de maanden augustus tot
en met december 2012 en voor toeslagjaar 2013. - Bij beschikking van 12 augustus 2021 (kenmerk: UHT-DC I) heeft UHT beslist dat
belanghebbende recht heeft op compensatie ter hoogte van € 30.000, -. - Tegen de definitieve beschikking heeft gemachtigde op 20 september 2021 een
pro-forma bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is op 11 augustus 2022
aangevuld met gronden. - Gemachtigde heeft UHT op 28 augustus 2022 in gebreke gesteld wegens het niet
tijdig beslissen op het bezwaar. - Op 14 juli 2023 heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-
Holland wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. - UHT heeft op 18 oktober 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van de belanghebbende. - Op 11 januari 2024 heeft gemachtigde de Commissie verzocht de zaak op de
stukken af te doen. De Commissie ziet daarom op grond van artikel 7:3 onder c
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af van het horen van belanghebbende. - De Commissie, bestaande uit (voorzitter),
en (leden) heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet in het aanvullende bezwaarschrift van 11 augustus 2022 aanleiding
om te adviseren met betrekking tot de beslissingen van 16 juni 2021 en 12 augustus 2021. In het aanvullend bezwaarschrift wordt niet expliciet bezwaar aangetekend tegen de beslissing van 16 juni 2021 maar uit de gronden blijkt dat deze ook zien op deze beslissing.
Met betrekking tot de beslissing van 16 juni 2021:
Institutionele vooringenomenheid over 2013
Belanghebbende meent over 2013 vooringenomen te zijn behandeld en hierdoor recht te hebben op compensatie. UHT voert aan dat belanghebbende vanaf augustus 2012 geen re-integratie-traject meer volgde en dat over 2013 ook geen kinderopvang van een kinderopvanginstelling werd afgenomen. Belanghebbende heeft hierdoor evident geen recht op KOT. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor compensatie op grond van institutionele vooringenomenheid dan wel hardheid krachtens de Wht.
De Commissie meent dat het standpunt van UHT navolgbaar is en dat belanghebbende over toeslagjaar 2013 evident geen recht heeft op KOT. Dat belanghebbende voor 2013 vooringenomen is behandeld kan daar niets aan afdoen. Belanghebbende heeft hierdoor geen recht op compensatie op grond van de Wht zodat deze bezwaargrond geen doel treft.
De O/GS tegemoetkoming over de maanden augustus tot en met december 2012 en geheel 2013
Belanghebbende stelt dat in het advies van de CvW is opgenomen dat zij voor een O/GS tegemoetkoming in aanmerking dient te komen en dat daarover nog geen beslissing is genomen. In de schriftelijke reactie van 18 oktober 2013 geeft UHT aan dat de beslissing hierover nog niet is genomen. Deze tegemoetkoming zal het bedrag van € 30.000, - niet overschrijden.
De Commissie adviseert UHT om overeenkomstig het advies van de CvW te beslissen.
Gelet op het voorgaande verklaart de Commissie het bezwaarschrift tegen de beslissing van 16 juni 2021 ongegrond.
Met betrekking tot de beslissing van 12 augustus 2021:
Vergoeding voor de immateriële schade
Belanghebbende stelt dat de berekening voor de vergoeding van immateriële schade niet inzichtelijk is gemotiveerd. Welke data hiervoor zijn gehanteerd is onduidelijk. Dat daarbij wordt uitgegaan van een gemaximeerd bedrag van € 500, - per half jaar is te laag en komt in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb. Tot slot lijkt het erop dat belanghebbende bij meerdere onderzoeken betrokken is geweest zodat voor elk van deze onderzoeken een extra vergoeding toegekend had moeten worden. In reactie hierop legt UHT in haar schriftelijke reactie van 18 oktober 2023 uit dat de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade is berekend niet juist is geweest. Aanpassing van de periode heeft echter geen gevolgen voor de hoogte van de vergoeding. Belanghebbende is betrokken geweest bij één onderzoek en heeft hierdoor slechts aanspraak op éénmaal een vergoeding voor deze schade. Overigens is het toekennen van een dubbele dan wel driedubbele vergoeding voor immateriële schade vanwege meerdere onderzoeken niet mogelijk, aldus UHT, gelet op artikel 2.3, vierde lid, van de Wht.
De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Wht is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie bedraagt € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. UHT heeft in haar schriftelijke reactie uitgelegd hoe aan de hoogte van deze vergoeding (€ 9.000, -) is gekomen. Voor wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt dat deze overeenkomstig artikel 2.3, vierde lid van de Wht berekend dient te worden vanaf de eerste neerwaartse correctiebeschikking van 22 januari 2013 tot aan de definitieve compensatiebeschikking van 12 augustus UHT is bij het berekenen van de forfaitaire vergoeding aanvankelijk uitgegaan van een onjuiste periode, namelijk van 21 december 2012 tot en met 22 juli 2021. Uitgaande van 22 januari 2013 tot en met 12 augustus 2021 gaat het om een periode van afgerond 18 halve jaren zodat de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade op deze grond geen wijziging ondergaat.
De Commissie volgt de motivering van UHT en merkt op dat artikel 2.3, vierde lid van de Wht dwingend is geformuleerd en dat de tekst van de bepaling geen ruimte laat om een hoger bedrag aan compensatie toe te kennen. De hoogte van de vergoeding van € 500,- voor ieder half jaar is hierdoor gemaximeerd en kan dan ook niet op een hoger bedrag worden vastgesteld. Vanwege deze dwingende formulering van een bepaling van een wet in formele zin is er geen ruimte om het evenredigheidsbeginsel, conform artikel 3:4, tweede lid van de Awb, toe te passen.
De Commissie merkt tot slot nog op dat de Wht geen ruimte biedt voor het toekennen
van een dubbele vergoeding van immateriële schade indien sprake is geweest van
opeenvolgende CAF onderzoeken of CAF/individuele vooringenomenheid. De Commissie meent in tegenstelling tot de eerdere advieslijn van de Commissie dat de Wht het toekennen van een dubbele immateriële vergoeding voor schade niet toestaat. Uit de Memorie van Toelichting van de artikelen 2.2 aanhef en onder d en artikel 2.3, vierde lid van de Wht volgt dat het de bedoeling van de wetgever is om slechts één keer een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. Is belanghebbende van mening dat met deze (forfaitaire) vergoeding geen recht wordt gedaan aan de door haar werkelijk geleden schade dan kan zij een verzoek doen aan de Commissie Werkelijke Schade.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gelet op het voorgaande ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding gemiste KOT
Belanghebbende meent dat de rentevergoeding gemiste KOT niet inzichtelijk is gemaakt. UHT legt in haar schriftelijke reactie van 18 oktober 2013 uit dat deze vergoeding dient te lopen vanaf 1 juli 2013 tot en met de datum van het compensatiebesluit en dat de hoogte onjuist is vastgesteld.
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, van de Wht wordt over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van de voorschotverlening van de KOT, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Ingevolge artikel 27 Awir wordt de rente berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming. In het geval van belanghebbende is de rente berekend over de periode van 1 juli 2013 tot en met 22 juli 2021, terwijl de dagtekening van de definitieve compensatiebeschikking 12 augustus 2021 is. In de schriftelijke reactie heeft UHT met een verwijzing naar het bezwaardossier uitgelegd dat de hoogte van de
berekende rentevergoeding gemiste KOT onjuist is berekend. De hoogte dient vastgesteld te worden op € 3.661, - in plaats van € 3.635, -. De Commissie kan zich vinden in deze gegeven uitleg, zodat deze bezwaargrond doel treft.
De Commissie adviseert UHT daarom de vergoeding van de rente over gemiste KOT in de compensatieberekening aan te passen. Deze aanpassing heeft ook gevolgen voor de vergoeding voor de immateriële schade en alle daarmee samenhangende vergoedingen. Deze vergoedingen dienen opnieuw te worden berekend waarbij als einddatum uitgegaan dient te worden van de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Toeslagrente
Belanghebbende stelt dat zij geen vergoeding toegekend heeft gekregen voor de bij haar in rekening gebrachte toeslagrente. UHT verwijst naar de beslissing van 14 november 2014 waarbij zij KOT en toeslagrente heeft ontvangen ter hoogte van € 6.423, -. Uit artikel 2.3, eerste lid onder b, van de Wht volgt dat van het genoemde bedrag van de compensatieberekening “uw kinderopvangtoeslag voor het onderzoek” verminderd moet worden met het alsnog toegekende bedrag over 2012. In de beschikking van 14 november 2014 wordt door UHT de KOT over 2012 definitief toegekend, inclusief toeslagrente (€ 290, -), ter hoogte van € 6.423, -. De Commissie meent dan ook dat UHT terecht dit bedrag in mindering heeft gebracht op het bedrag onder c van de compensatieberekening. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Rente en kosten
Belanghebbende voert aan dat niet duidelijk welke kosten aan rente en kosten bij haar in rekening zijn gebracht.
De Commissie maakt uit de betaal- en verrekenoverzichten (hierna: de LIC-overzichten) op dat bij belanghebbende geen rente en kosten in rekening zijn gebracht.
Belanghebbende heeft deze stelling in bezwaar verder niet onderbouwd zodat de
Commissie geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van deze LIC-overzichten.
Gelet op het voorgaande verklaart de Commissie het bezwaarschrift tegen de beslissing van 12 augustus 2021 gedeeltelijk gegrond.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van een procespunt (indienen van een bezwaarschrift) met wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar tegen de beschikking van 16 juni 2021 ongegrond te verklaren;
- een primaire beslissing over de O/GS tegemoetkoming af te geven;
- het bezwaar tegen de beschikking van 12 augustus 2021 gegrond te verklaren ten aanzien van de berekening van de rente over gemiste KOT en de einddatum van de immateriële schade en alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies, en daarbij de einddatum van de desbetreffende vergoedingen vast te stellen op de datum tot aan de dagtekening van de beslissing op bezwaar;
- de proceskosten voor deze procedure te vergoeden op basis van een procespunt met een wegingsfactor 2 en daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter