BAC 2021-01807
Publicatiedatum 27-03-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 maart 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 4 mei 2021
Hoorzitting: 30 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 17 januari 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit deels te herroepen en een nieuw besluit te nemen overeenkomstig dit advies en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] op 23 april 2021 gedateerde en op 4 mei 2021 ontvangen bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag met bovenvermeld nummer.
De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat er bij de beoordeling van de
situatie van belanghebbende over de toeslagjaren 2009 tot en met 2014 fouten zijn
gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)
zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 7 september 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de hiervoor genoemde jaren een
compensatie van € 198.384 toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden
beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 6 december 2019 een telefonisch verzoek ingediend voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2014.
- Belanghebbende is bij brief van 4 november 2020 een acute noodvoorziening
toegekend van € 10.000. - Bij brief van 18 december 2020 is belanghebbende een voorlopige compensatie van € 196.582 toegekend.
- Bij beschikking van 16 maart 2021 heeft UHT beslist dat belanghebbende recht heeft op een definitieve compensatie van € 198.384 voor de jaren 2009 tot en met 2014.
- Gemachtigde heeft op 23 april 2021, ingekomen 4 mei 2021, namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de definitieve compensatiebeschikking.
Bij brief van 9 mei 2022 zijn de gronden van bezwaar aangevuld. - Op 24 mei 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift van
belanghebbende. - Op 30 november 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
aanwezigheid van partijen. Het daarvan gemaakte verslag is gevoegd bij het advies. - De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van
belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Ter zitting heeft gemachtigde namens belanghebbende de bezwaargronden betreffende de verrekening van de loonbeslagen, de rentevergoeding over gemiste KOT en de in rekening gebrachte rente niet langer gehandhaafd omdat uit de schriftelijke toelichting van UHT genoegzaam was gebleken dat de rentevergoedingen op correcte wijze hebben plaatsgevonden en uit de verslagen van het Landelijk Incassocentrum was gebleken dat de loonbeslagen correct zijn verwerkt.
Gelet op het voorgaande beperkt de Commissie zich in haar advies tot de onderstaande bezwaargronden.
Herbeoordeling toeslaqjaren 2005 - 2008
De Commissie kan pas een advies uitbrengen over de compensatie over een toeslagjaar als daarover is beslist door UHT en tegen die beschikking bezwaar is gemaakt. Hoewel niet duidelijk is geworden of belanghebbende destijds mede om herbeoordeling over de jaren 2005-2008 heeft verzocht en of die herbeoordeling heeft plaatsgevonden, staat vast dat over die jaren door UHT geen beslissing is genomen. De Commissie ziet daarom geen mogelijkheid om inhoudelijk te adviseren over deze jaren.
Vermindering niet terugbetaalde/verrekende KOT (component g)
Belanghebbende stelt dat onder component g van de berekening ten onrechte een
bedrag van € 63.919 in mindering is gebracht. Belanghebbende verzoekt om een
herberekening van de compensatie zonder aftrek van dit bedrag als 'niet betaalde
schuld KOT'.
UHT heeft toegelicht dat artikel 2.3, lid 1, sub a Wht voorschrijft dat de toegekende
compensatie wordt verminderd met het bedrag dat de ouder ter zake van
terugvordering KOT over het desbetreffende berekeningsjaar niet (volledig) heeft
betaald.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet welke KOT schulden zijn kwijtgescholden. Die kwijtschelding had betrekking op de toeslagjaren 2009, 2012, 2013 en 2014. Over 2010 en 2011 was geen sprake van openstaande KOT schulden.
De Commissie overweegt dat component g van de compensatieberekening de niet
terugbetaalde en/of verrekende KOT betreft. De desbetreffende bedragen worden in
mindering gebracht op de onder component a berekende KOT waarop belanghebbende recht zou hebben gehad.
Uitgangspunt daarbij is dat een belanghebbende die de teruggevorderde KOT niet
(volledig) heeft terugbetaald, materieel minder schade heeft geleden dan een
belanghebbende die die KOT wel volledig heeft terugbetaald.
De Commissie overweegt dat als bedragen die niet zijn terugbetaald door een belanghebbende, wel zouden worden gecompenseerd, sprake zou zijn van een dubbele betaling (namelijk kwijtschelding en uitbetaling compensatie). Dit is ook zo indien de KOT niet volledig is terugbetaald doordat er een (gedeeltelijke) kwijtschelding heeft plaatsgevonden na het doorlopen van een WSNP-traject. Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich dat de Wht in gelijke gevallen gelijk moet worden toegepast. Dat zou alleen anders kunnen zijn indien daaromtrent met belanghebbende een expliciete afwijkende afspraak zou zijn gemaakt. Dat zo een afspraak is gemaakt wordt door belanghebbende wel gesteld, maar is – tegenover de betwisting door UHT van het bestaan van zo een afspraak – tijdens het bezwaar niet aannemelijk geworden.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Immateriële schadevergoeding (component n)
Belanghebbende stelt dat de berekening van de immateriële schadevergoeding niet voldoende inzichtelijk is gemaakt. Belanghebbende verzoekt voorts haar een hogere
vergoeding dan de forfaitaire vergoeding toe te kennen.
De Commissie overweegt dat bij de berekening van de compensatie voor immateriële
schade in artikel 2.3 lid 4 Wht uitgegaan wordt van een vergoeding van € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de
dagtekening van de eerste beschikking waarin de compensatie wordt vastgesteld. Het
gaat in de Wht om compensatie voor het totaalbedrag waarmee de aanspraak van de
ouder op KOT is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd en de veronderstelde stress en onzekerheid waarmee de ouder is geconfronteerd in de (lange) tijd die verstreken is
vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit.
In deze zaak is UHT uitgegaan van 3 mei 2012 als startdatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade.
Uit het bezwaardossier (productie 13) blijkt echter dat B/T al op 24 december 2010 een brief heeft gestuurd aan belanghebbende waarin de KOT over 2009 wordt stopgezet en teruggevorderd vanwege het niet aanleveren van informatie.
Deze brief is te beschouwen als een neerwaartse correctiebeschikking. De kwalificatie
beschikking is of te leiden uit de tekst van de brief waarin tevens een bezwaarclausule is opgenomen.
De Commissie adviseert UHT de startdatum van de immateriële schadevergoeding aan te passen naar 24 december 2010 – zoals zijdens UHT ter gelegenheid van de hoorzitting ook is toegezegd – en in dit geval tevens de einddatum aan te passen naar de datum van de beslissing op de bezwaar conform de toelichting van UHT. De Commissie adviseert UHT de compensatieberekening op dit punt en alle daarmee verband houdende elementen opnieuw te maken.
Door belanghebbende is ook aangevoerd dat zij recht heeft op immateriële
schadevergoeding per CAF-onderzoek. Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde
toegelicht dat belanghebbende tussen 2009 en 2012 individueel vooringenomen is
behandeld en in 2013 en 2014 is meegenomen in een CAF-onderzoek. De Commissie ziet geen mogelijkheid UHT te adviseren om een dubbele immateriële schadevergoeding toe te kennen. Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht is de daar genoemde forfaitaire immateriële schadevergoeding de maximale vergoeding per aanvrager ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de aanvrager recht heeft. Indien belanghebbende aanspraak wil maken op meer immateriële schadevergoeding, dient zij een verzoek daartoe in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Gevolgschade door verrekening KOT
Belanghebbende stelt dat zij veel gevolgschade heeft geleden door de verrekening van
de teruggevorderde KOT met andere toeslagen. Zij beschikte daarom niet meer over de financiële middelen om de kinderopvang te betalen. Zo ontstonden veel problemen. Zij verzoekt om een voorschot op de vergoeding voor deze schade.
De Commissie overweegt dat het op grond van de Wht niet mogelijk is binnen het
toepasselijke forfaitaire kader een hogere schadevergoeding toe te kennen. Als een
belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, dan
kan belanghebbende uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade indienen bij CWS.
Toeslagrente 2013
Ter zitting heeft UHT verklaard dat de berekening van de compensatie in 2013 niet goed is gegaan. Er is € 907 euro aan rente in rekening gebracht bij belanghebbende, welk bedrag niet is vermeld in de compensatieberekening. Dat zal worden opgeteld en de compensatie zal worden aangepast.
De Commissie adviseert UHT om de compensatie voor 2013 aan te passen door de
betaalde rente toe te voegen en ook alle daarmee verband houdende componenten
opnieuw te berekenen.
Proceskostenvergoeding procedures in het verleden
Belanghebbende verzoekt om een vergoeding van de proceskosten ad € 748 per punt ten aanzien van de in het verleden aanhangig gemaakte bezwaar- en beroepsprocedures.
Naar het oordeel van de Commissie heeft UHT zich terecht op het standpunt gesteld dat de bezwaren tegen de beschikkingen van de KOT 2007 tot en met 2012 door
belanghebbende zelf zijn ingediend. Op grond van het dossier kan niet worden
geconcludeerd dat sprake was van door een derde beroepsmatig verleende
rechtsbijstand, zodat een proceskostenvergoeding voor deze procedures niet kan worden toegekend.
Proceskostenvergoeding huidige procedure
Omdat het bezwaar gegrond is op het punt van de aanvangsdatum van de periode van de berekening van immateriële schadevergoeding en de rente over 2013, adviseert de
Commissie UHT om aan belanghebbende voor de onderhavige procedure een
proceskostenvergoeding toe te kennen tegen het hoogste tarief.
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar gegrond te verklaren op het punt van de ingangsdatum van de immateriële schadevergoeding en de toeslagrente van de compensatie voor 2013, en dientengevolge de compensatieberekening inclusief alle daarmee verband houdende componenten aan te passen en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter