BAC 2021-01678
Publicatiedatum 17-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten:
- 6 augustus 2021 (UHT-DC-I A)
- 12 augustus 2021 (UHT-DC I)
Ontvangst bezwaarschriften:
- 9 augustus 2021
- 20 september 2021
Hoorzitting: 14 juli 2023
Overdracht advies aan UHT: 1 september 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC-I A ongegrond te verklaren, het bezwaarschrift gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Bezwaarschrift 1
Het door de heer [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens [belanghebbende] (hierna gemachtigde) ingediende bezwaarschrift d.d. 9 augustus 2021 is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DC-I A van 6 augustus 2021.
Bezwaarschrift 2
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift d.d. 20 september 2021 is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie KOT met kenmerk UHT-DC I van 12 augustus 2021.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433).
Artikel 8.6 Wht bepaalt dat beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet daarop moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 21 december 2020 telefonisch verzocht om een herbeoordeling van de KOT.
- Belanghebbende heef bij brief van 28 december 2020 (UHT-AN) een bedrag van € 5.000 als noodvoorziening toegekend gekregen.
- Bij brief van 16 februari 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking kwam voor de betaling van het bedrag van € 30.000 waarvan het eerder toegekende bedrag van € 5.000 is afgetrokken.
- Bij beschikking van 6 augustus 2021 (UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2011-2013 en 2016-2019.
- Gemachtigde heeft bij brief van 9 augustus 2021, ingekomen op 11 augustus 2021, tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 9 november 2022 heeft gemachtigde dit bezwaarschrift aangevuld.
- Bij beschikking van 12 augustus 2021 (UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 47.727 toegekend voor de toeslagjaren 2014 en 2015.
- Gemachtigde heeft bij brief van 20 september 2021 tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I een bezwaarschrift ingediend.
- Bij brief van 5 september 2022 heeft gemachtigde de gronden van dit bezwaarschrift aangevuld.
- Op 2 december 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift. Deze reactie is aan gemachtigde toegestuurd.
- Op 14 juli 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De bezwaarschriften zijn tijdig ingediend en voldoen tevens aan de andere wettelijke eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
T.a.v. bezwaarschrift 1
Besluit onvoldoende gemotiveerd, onzorgvuldig.
Ten aanzien van de motivering van het besluit overweegt de Commissie dat UHT de bestreden beslissing niet uitvoerig heeft toegelicht maar dat dit niet impliceert dat er van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van mening dat door middel van het indienen van de schriftelijke reactie met daarbij een uitgebreide uitleg in het invul- en beoordelingsformulier, de beschikkingen en overige producties en de uitleg op de hoorzitting UHT het bestreden besluit uiteindelijk voldoende heeft onderbouwd.
Gemachtigde heeft op de hoorzitting aangegeven deze mening te delen maar heeft nog benadrukt dat er een bezwaarschrift voor nodig was om de gewenste duidelijkheid te krijgen. Daarbij gaf hij aan dat de Commissie eerder aan UHT heeft geadviseerd om bij een gebrekkige motivering een vergoeding van de proceskosten toe te kennen. Dit betoog volgt de Commissie niet. De motivering zoals die nu in deze zaak in de loop van de procedure is aangevuld is, nu ook niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden, niet langer reden om buiten het kader van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te adviseren het aangevallen besluit te herroepen.
T.a.v. bezwaarschrift 2
De compensatieberekening
De Commissie ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de toeslagjaren 2014 en 2015 op de juiste wijze heeft berekend.
In haar schriftelijke reactie heeft UHT aangegeven dat een aantal bedragen in de compensatieberekening niet goed is berekend en zal worden aangepast. Op grond van deze aanpassing zal het totaalbedrag in het voordeel van belanghebbende worden gewijzigd.
De Commissie ziet, uitgaande van het in de Wht neergelegde systeem en gelet op hetgeen partijen op dit punt over en weer hebben gesteld, geen aanleiding om de juistheid van de door UHT voorgestelde wijzigingen in twijfel te trekken.
Op de door gemachtigde bestreden aanpassingen van de elementen a en b van de compensatieberekening zal zij hieronder nader ingaan. Voor de overige door UHT voorgestelde wijzigingen van de berekening merkt de Commissie op dat die in overeenstemming zijn met hetgeen daarover in de Wht bepaald wordt.
Het bedrag dat onder element a van de compensatieberekening moet worden gehanteerd (artikel 2.2. onder a en artikel 2.3, eerst lid onder a Wht) is blijkens de betreffende wettelijke regeling het bedrag dat gelijk is aan een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor een KOT die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid of de hardheid.
Het door gemachtigde in zijn pleitnota naar voren gebrachte bedrag van
€ 16.811 is het bedrag dat in oktober 2014 als voorschot is toegekend nadat er vanaf 1 oktober 2014 sprake was van opvang voor het tweede kind. Dit bedrag is iet het bedrag dat moet worden opgenomen onder a van de berekening.
De ruimhartige compensatie waarop gemachtigde in dit verband een beroep doet, voert naar de mening van de Commissie niet zover dat er bedragen gehanteerd kunnen worden die niet in overeenstemming zijn met genoemde wet enkel vanwege het feit dat zij voor belanghebbende gunstiger zijn.
Onder element b van de berekening dient het bedrag te worden opgenomen van de neerwaartse bijstelling, wat dus voor het jaar 2014 een bedrag van € 3.832 is. Het door gemachtigde aangegeven bedrag van € 2.128 is het bedrag van de tweede neerwaartse correctie en derhalve niet het bedrag waarvan volgens de Wht moet worden uitgegaan.
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie om de compensatieberekening op de in de schriftelijke reactie van UHT aangegeven wijze aan te passen.
De vergoeding voor immateriële schade
Gemachtigde meent dat de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade onjuist is: dit bedrag doet geen recht aan de schade die belanghebbende heeft geleden en de vergoeding ziet slechts op het jaar 2014 terwijl belanghebbende ook voor 2015 als gedupeerde is aangemerkt.
De Commissie merkt op dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade op grond van de Wht een vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Voor aanvullende compensatie van deze schade kan belanghebbende bij UHT een verzoek indienen dat wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.
UHT heeft in de schriftelijke reactie aangegeven de forfaitaire vergoeding te zullen berekenen vanaf het moment van eerste initiële stopzetting kinderopvang toeslag tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Gelet op de Wht wordt de compensatie van de immateriële schade anders dan gemachtigde meent, niet toegekend per individuele stopzetting per toeslagjaar, maar voor de totale periode tussen de initiële intrekking/vermindering van de KOT en de afhandeling van de compensatie.
De verrekende noodvoorziening
In geschil is verder of UHT op juiste gronden de op 28 december 2020 aan belanghebbende uitbetaalde € 5.000 heeft verrekend met het definitieve compensatiebedrag. Naar de Commissie begrijpt stelt gemachtigde zich op het standpunt dat het desbetreffende bedrag is toegekend op grond van het (toen geldende) Besluit noodvoorziening toeslagen waardoor het bedrag, gelet op artikel 2.2. van het Besluit, niet verrekend mag worden met het compensatiebedrag. UHT stelt zich op het standpunt dat het bedrag niet is gebaseerd op het Besluit noodvoorziening toeslagen maar, zoals blijkt uit de toekenningsbrief, is toegekend als voorschot op de te ontvangen compensatie.
De Commissie overweegt ter zake als volgt. Gelet op de tekst van de brief van 28 december 2020 waarin wordt gemeld dat belanghebbende het bedrag van € 5.000 krijgt, waarna uitdrukkelijk in de volgende zin is vermeld dat het geld op 18 december 2020 is overgemaakt én dat belanghebbende ”dit” nooit hoeft terug te betalen, ligt de uitleg die belanghebbende geeft voor de hand, namelijk dat het bedrag van € 5.000,- een aanvullend bedrag aan noodvoorziening was als bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit.
Hoewel mogelijk in het gebruik van het woord “alvast” ook voor het standpunt van UHT een aanknopingspunt te vinden is (UHT heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 21 april 2023 (ECLI:NL:RBNNE:2023:2169)), dient, mede bezien tegen de achtergrond van de redenen waarom de hersteloperatie in gang is gezet, de ontstane onduidelijkheid voor rekening en risico van UHT te komen. Nu in artikel 2.2. van het Besluit nadrukkelijk is bepaald dat het bedrag van de noodvoorziening op een later moment niet in mindering zal worden gebracht op het toe te kennen bedrag aan compensatie of tegemoetkoming, is hier ten onrechte overgegaan tot verrekening van € 5.000,- met het compensatiebedrag. De Commissie vindt voor dit oordeel mede steun in de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 27 februari 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:1269). De Commissie acht het bezwaar van belanghebbende op dit punt dan ook gegrond.
Bestuurlijke boetes
Gemachtigde verzoekt om in de heroverweging de component ‘bestuurlijke boetes’ bij de compensatieberekening mee te nemen.
Nu niet aannemelijk is gemaakt noch is gebleken dat er in de betreffende jaren sprake is geweest van bestuurlijke boetes, overweegt de Commissie dat deze component niet in de berekening behoeft te worden opgenomen.
Proceskostenvergoeding
Nu het tweede bezwaarschrift gegrond is, dient een proceskostenvergoeding toegekend te worden op basis van 2 punten met een wegingsfactor 2 en het hoogste tarief.
Conclusie
De Commissie adviseert om
- bezwaarschrift 1 ongegrond te verklaren;
- bezwaarschrift 2 gegrond te verklaren, de verrekening van het bedrag van
€ 5000 ongedaan te maken en verder de compensatieberekening ten aanzien van de toeslagjaren aan te passen op de wijze zoals die in de schriftelijke reactie van 2 december 2022 is aangegeven; - ten aanzien van bezwaarschrift 2 de proceskosten voor de juridische bijstand te compenseren, daarbij 2 procespunten toe te kennen met een wegingsfactor 2 en daarbij het hoogste bedrag per procespunt te hanteren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter