BAC 2021-01669
Publicatiedatum 01-11-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 24 mei 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 5 januari 2022 met kenmerk UHT-NZ 2
Ontvangst bezwaarschrift: 1 juli 2021 en 27 januari 2022
Hoorzitting: 21 april 2023
Overdracht advies aan UHT: 4 mei 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift van 1 juli 2021 ongegrond te verklaren en het bezwaarschrift van 27 januari 2022 niet ontvankelijk te verklaren.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (kenmerk UHT-DC-I A) van 24 mei 2021 en de brief "Hoe u verder
kunt na de beoordeling: nazorg" (kenmerk UHT-NZ 2) van 5 januari 2022.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), verplaatst naar afdeling 2.1 van deze wet. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (0/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2018 en 2019.
- Bij beschikking van 11 mei 2021 is belanghebbende bericht dat hij op basis van de lichte toets nog niet in aanmerking komt voor de compensatie van € 30.000.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 12 mei 2021 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende de jaren 2018 en 2019 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- Bij beschikking van 24 mei 2021 (UHT-DC I A) is belanghebbende bericht dat hij geen recht heeft op een compensatie voor de jaren 2018 en 2019.
- Gemachtigde heeft bij brief van 29 juni 2021 tegen deze beschikking een pro forma bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 30 augustus 2021 het bezwaarschrift aangevuld.
- Bij brief van 5 januari 2022 is belanghebbende bericht over de mogelijkheden in het kader van nazorg.
- Gemachtigde heeft bij brief van 25 januari 2022 tegen deze brief een bezwaarschrift ingediend.
- Op 15 november 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 21 april 2023 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 1 juli 2021 tegen de definitieve beschikking
afwijzing compensatie KOT (UHT-DC I A) van 24 mei 2021 tijdig is ingediend en
ontvangen en dat het ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Het bezwaarschrift van 25 januari 2022 is gericht tegen de brief van UHT van 5 januari
2022 waarin – met verwijzing naar de beschikking van 24 mei 2021– belanghebbende
uitsluitend wordt geïnformeerd over de mogelijkheden in het kader van nazorg. De
Commissie is van mening dat deze brief – ondanks dat in de bijlage bij deze brief,
kennelijk in meer algemene, voorlichtende zin, wordt verwezen naar de
bezwaarprocedure – op basis van de aanhef en inhoud niet anders kan worden opgevat dan als informatieverschaffing in algemene zin. De Commissie begrijpt dat dit mogelijk tot verwarring heeft geleid, maar dit neemt niet weg dat de brief – bij gebrek aan enig rechtsgevolg – niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Nu ingevolge artikel 6:4 Awb enkel bezwaar open staat tegen besluiten, is de Commissie van mening dat het bezwaarschrift van 25 januari 2022 niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Vaststaande feiten
2014, 2015 en 2016
De toeslagpartner van belanghebbende heeft voor de jaren 2014, 2015 en 2016 KOT aangevraagd en ontvangen. Bij de herbeoordeling van de KOT over de jaren 2015 en 2016 is aan haar compensatie toegekend.
2018
Belanghebbende heeft op 30 januari 2018 KOT aangevraagd met ingang van 1 februari 2018. Ter beoordeling van de aanvraag is belanghebbende op 17 april 2018 verzocht nadere gegevens aan te leveren. Op 15 mei 2018 en op 31 mei 2018 heeft belanghebbende deze gegevens aangeleverd.
De KOT over 2018 is bij voorschotbeschikking van 23 juli 2018 vastgesteld op € 11.177 en bij definitieve beschikking van 2 augustus 2019 vastgesteld op € 10.914. De neerwaartse correctie is gelegen in een verhoging van het toetsingsinkomen.
2019
De KOT over 2019 is bij voorschotbeschikking van 27 december 2018 vastgesteld op € 12.298, per 31 juli 2019 stopgezet en als gevolg daarvan bij voorschotbeschikking van 23 juli 2019 neerwaarts gecorrigeerd op € 8.693.
De KOT over 2019 is bij definitieve beschikking van 7 augustus 2020 vastgesteld op € 8.593 en bij definitieve beschikking van 11 februari 2023 vastgesteld op € 8.411. De neerwaartse correctie is gelegen in een verhoging van het toetsingsinkomen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming of te wijzen.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er sprake is van vooringenomen
handelen door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) in de toeslagjaren 2018 en
2019 en voert daartoe het volgende aan. Over toeslagjaar 2018 heeft de beslissing op de aanvraag voor KOT bijna zes maanden op zich laten wachten. Belanghebbende heeft veelvuldig contact gehad met de behandelaar van de B/T en moest bewijsstukken aanleveren. Hij heeft hier nadelige gevolgen van ondervonden omdat er in de periode tussen de aanvraag en de toekenning van de KOT schulden zijn ontstaan. Een deel van de KOT over toeslagjaar 2019 is pas in oktober uitbetaald, waardoor belanghebbende zich genoodzaakt voelde de kinderopvang te beëindigen en zijn toeslagpartner haar studie voortijdig moest beëindigen. Bij de aanvraag van 20 juni 2019 voor de KOT over 2019 is belanghebbende aangemerkt als aanvrager, maar staat het Burgerservicenummer (hierna: BSN) van zijn toeslagpartner vermeld bij de
bronidentificatie. Belanghebbende verbindt hieraan de conclusie dat – omdat zijn
toeslagpartner compensatie toegekend heeft gekregen omdat er met betrekking tot de toeslagjaren 2015 en 2016 vooringenomen jegens haar is gehandeld – er bij zijn
aanvraag evenzeer vooringenomen is gehandeld. De Commissie overweegt als volgt.
De Commissie is van mening dat, bij gebrek aan bijkomende bijzondere omstandigheden, met hetgeen door belanghebbende is aangedragen niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing en terugvordering van de KOT over de jaren 2018 en 2019 sprake is geweest van een dusdanige schending van de beginselen van behoorlijk bestuur dat institutioneel vooringenomen handelen door de BIT dan wel hardheid van het stelsel zou moeten worden aangenomen.
Bij definitieve beschikking van 2 augustus 2019 is de KOT over 2018 neerwaarts gecorrigeerd vanwege een verhoging van het gezamenlijk toetsingsinkomen van
belanghebbende en zijn toeslagpartner. Bij voorschotbeschikking van 23 juli 2019 is de
KOT over 2019 neerwaarts gecorrigeerd vanwege een stopzetting van de KOT per 31 juli 2019 door belanghebbende. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie is daarom van mening dat belanghebbende voor toeslagjaren 2018 en 2019 niet in aanmerking komt voor een compensatie.
Gezien het vorenstaande concludeert de Commissie dat de bezwaren van belanghebbende geen doel treffen.
Conclusie
De Commissie adviseert om:
- het bezwaarschrift van 29 juni 2021 ongegrond te verklaren; en
- het bezwaarschrift van 25 januari 2022 niet-ontvankelijk te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter