BAC 2021-01616 BAC 2021-02720 BAC 2022-03647 BAC 2022-03650 BAC 2022-03653
Publicatiedatum 10-06-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 20 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I, 26 oktober 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, 27 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, 27 december 2021 met kenmerk UHT-DH5 A en 27 december 2021 met kenmerk UHT-DH A
Ontvangst bezwaarschriften: 13 september 2021, 30 november 2021 en 21 januari 2022
Hoorzitting: 5 april 2023
Overdracht advies aan UHT: 26 september 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bestreden besluit in stand te laten onder aanvulling van de motivering en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De door [gemachtigde], namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen:
- Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus 2021
(UHT-DC I); - Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 26 oktober
2021 (UHT-DC-I A); - Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 27 december 2021 (UHT-DC-I A);
- Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 27 december 2021 (UHT-DH5 A);
- Beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 27 december 2021 (UHT-DH A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende compensatie
toegekend voor het toeslagjaar 2009 en is compensatie afgewezen voor de toeslagjaren 2008 en 2010 tot en met 2019.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Gelet op artikel 8.6 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Gemachtigde heeft namens belanghebbende op 3 november 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2005 tot en met 2020. Op 5 november 2021 heeft gemachtigde verzocht de herbeoordeling te beperken tot de jaren 2008 tot en met 2020.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft op 15 april 2021 haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2015 aan UHT toegestuurd, en op 30 november 2021 haar beoordeling van de jaren 2008 en 2016 tot en met 2020. De CvW heeft geoordeeld dat gedurende deze jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
- Bij brief van 30 juni 2021 (UHT-VC I) heeft UHT belanghebbende een vooraankondiging van de compensatieberekening over het toeslagjaar 2009 toegezonden. Daarbij is het compensatiebedrag vastgesteld op € 6.169 en is
belanghebbende het minimale compensatiebedrag toegekend van € 30.000. - Bij beschikking van 20 augustus 2021 (UHT-DC I) is de voorlopige compensatie met € 62 aangevuld tot € 6.213. Omdat dit bedrag lager is dan de € 30.000 die al aan belanghebbende is toegekend, ontvangt zij geen verdere compensatie.
- Tegen de definitieve compensatiebeschikking heeft gemachtigde bij brief van 13
september 2021 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 15 november 2021 en 4 oktober 2022 aangevuld met nadere gronden. - Bij beschikking van 26 oktober 2021 (UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2010 tot en met 2015.
- Gemachtigde heeft bij brief van 30 november 2021 een bezwaarschrift ingediend.
Op 4 oktober 2022 heeft gemachtigde het bezwaarschrift aangevuld met nadere
gronden. - Bij beschikking van 27 december 2021 (UHT-DC-I A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op compensatie KOT voor de jaren 2008 en 2016 tot en met 2019. Bij brief van 21 januari 2022 heeft gemachtigde een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 4 oktober 2022 aangevuld met gronden.
- Bij beschikking van 27 december 2021 (UHT-DH5 A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor het toeslagjaar 2008. Bij brief van 21 januari 2022 heeft gemachtigde een pro forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 4 oktober 2022 aangevuld met gronden.
- Bij beschikking van 27 december 2021 (UHT-DH A) is belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op een tegemoetkoming voor de toeslagjaren 2016 tot en met 2019.
- Bij brief van 21 januari 2022 heeft gemachtigde een pro-forma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is op 4 oktober 2022 aangevuld met gronden.
- Op 9 december 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend. Deze is met
het bezwaardossier op 22 februari 2023 aan gemachtigde gezonden. - Op 14 maart 2023 heeft de Commissie een afschrift van de definitieve
compensatieberekening horende bij de beschikking 20 augustus 2021 (kenmerk
UHT-DC I) van UHT ontvangen. Deze is op 15 maart 2023 per e-mail naar
gemachtigde verzonden. - Gemachtigde heeft op 28 maart 2023 meegedeeld niet bij de hoorzitting aanwezig
te zullen zijn. - Op 5 april 2023 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt. Dit
verslag is achter het advies gevoegd. - Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende aanvullende informatie verstrekt. Deze is op 7 april 2023 door de Commissie aan UHT gezonden.
- Op 21 april 2023 is op verzoek het bezwaardossier naar belanghebbende gezonden.
- Op 4 mei 2023 heeft belanghebbende de Commissie een document met vragen en
bijlagen gezonden. Eveneens op 4 mei 2023 heeft belanghebbende aanvullende informatie verstrekt naar aanleiding van vragen van de Commissie. Deze stukken
zijn dezelfde dag door de Commissie doorgestuurd naar UHT. - Op 4 mei heeft een telefonisch onderhoud tussen UHT en belanghebbende
plaatsgevonden. - UHT heeft op 19 mei 2023 een aanvullende schriftelijke reactie gedateerd 12 mei ingediend. Deze is op 22 mei 2023 door de Commissie naar belanghebbende
gezonden. - Belanghebbende heeft de Commissie op 23 mei 2023 bericht dat de aanvullende
schriftelijke reactie van UHT niet ziet op het document met vragen en bijlagen dat zij op 4 mei 2023 aan de Commissie heeft gezonden. Naar aanleiding hiervan is het document met vragen en bijlagen door de Commissie nogmaals bij UHT onder de aandacht gebracht met het verzoek hier een reactie op te geven. - Een nadere aanvullende schriftelijke reactie gedateerd 6 juni 2023 is op 9 juni 2023 door de Commissie ontvangen en op 16 juni 2023 door haar aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft de Commissie diezelfde dag geïnformeerd dat zij de vragen onvoldoende beantwoord acht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Beoordeling van de afgewezen toeslagjaren
Belanghebbende geeft aan dat zij veel problemen heeft ondervonden door toedoen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T), onder meer als gevolg van een
onbarmhartige wijze van terugvorderen en verrekenen. Daarom is het voor haar cruciaal dat zij erkenning krijgt dat vooringenomen is gehandeld over – in ieder geval – de toeslagjaren 2010 tot en met 2015. UHT stelt zich op het standpunt dat de KOT in de jaren 2010 tot en met 2014 op goede gronden is stopgezet of neerwaarts is gecorrigeerd en dat geen sprake was van vooringenomen handelen of hardheid door B/T. Over de jaren 2008 en 2015 tot en met 2020 is geen KOT toegekend of teruggevorderd, daarom zijn de herstelregelingen op deze toeslagjaren niet van toepassing.
De Commissie wil allereerst benadrukken dat zij op grond van de door belanghebbende overgelegde stukken, waaronder het door belanghebbende opgestelde formulier voor de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS), de door belanghebbende opgestelde tijdlijnen en de e-mailberichten van 20 oktober 2017 en 13 november 2017 gericht aan de deurwaarder, begrijpt dat de problemen van belanghebbende zich over een langere periode uitstrekken dan alleen 2009, het toeslagjaar waar belanghebbende een compensatie voor heeft ontvangen. De Commissie dient echter aan de hand van het wettelijk kader opgenomen in de Wht te toetsen of UHT op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat over de hiervoor genoemde jaren recht bestaat op compensatie in het kader van de hersteloperatie toeslagen. De Commissie komt op grond van het hiervoor genoemde wettelijke kader ten aanzien van de door UHT beoordeelde toeslagjaren tot de volgende conclusie.
Toeslagjaar 2010
De Commissie stelt op basis van de schriftelijke reactie en het bezwaardossier vast dat
over het toeslagjaar 2010 één neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden, van € 239. De Commissie acht het aannemelijk dat deze verlaging van de KOT verband houdt met het feit dat bij de definitieve vaststelling KOT is uitgegaan van een hoger toetsingsinkomen dan waarmee bij de toekenning van de voorschotten rekening was
gehouden (te weten € 28.840 in plaats van € 15.766). Gelet hierop zijn er geen aanwijzingen dat de neerwaartse correctie het gevolg is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door B/T. Omdat over dit toeslagjaar geen terugvordering of
verlaging van KOT van meer dan € 1.500 heeft plaatsgevonden, komt de Commissie op grond van artikel 2.1 lid 4 Wht niet toe aan de vraag of sprake is van recht op
compensatie op grond van hardheid. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van
belanghebbende met betrekking tot het toeslagjaar 2010 ongegrond te verklaren.
Toeslagjaar 2011
De Commissie stelt met betrekking tot het toeslagjaar 2011 vast dat dat er meerdere
neerwaartse correcties hebben plaatsgevonden, die samenhangen met wijzigingen in het aantal opvanguren en/of het toetsingsinkomen. De Commissie stelt verder vast dat met de beschikking van 10 juni 2011 een aanzienlijke verlaging van de KOT heeft plaatsgevonden, van € 3.537 naar € 1.375. Volgens het beschikkingenoverzicht SAS
2011 dat zich in het bezwaardossier bevindt, hangt deze neerwaartse correctie samen
met een verlaging van het aantal opvanguren van 54 naar 10 per 1 april 2010. De Commissie kan uit de tot haar ter beschikking staande stukken niet afleiden op wiens
verzoek deze verlaging van de opvanguren is doorgevoerd. De Commissie acht dit wel
van belang in het kader van de beantwoording van de vraag of deze verlaging mogelijk
het gevolg is van vooringenomen handelen of hardheid. De Commissie adviseert UHT in de beslissing op bezwaar nader op deze verlaging in te gaan.
De Commissie stelt ten aanzien van het toeslagjaar 2011 voorts vast dat de definitieve
KOT is vastgesteld conform de door de kinderopvanginstelling verstrekte informatie
(productie 26a), volgens welke sprake is geweest van opvang van 1 januari 2011 tot en
met 31 mei 2011, voor een totaal aan 198,74 uren en tegen een tarief van € 6,21.
Belanghebbende moest naar aanleiding hiervan bij de definitieve berekening KOT een
bedrag van € 320 terugbetalen. De Commissie merkt naar aanleiding hiervan op dat
UHT in de aanvullende schriftelijke reactie niet is ingegaan op de verklaring van
belanghebbende in het e-mailbericht van 4 mei 2023, dat zij tot haar verhuizing in
november 2011 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. De Commissie adviseert UHT hier in de beslissing op bezwaar eveneens nader op in te gaan.
De Commissie merkt in dit verband nog op dat belanghebbende met het hiervoor bedoelde e-mailbericht ook de bij de jaaropgave 2011 begeleidende brief van de
kinderopvanginstelling heeft toegezonden. De jaaropgave zelf is echter niet bijgevoegd. Nu deze jaaropgaaf opheldering kan geven over de genoten kinderopvang over 2011, adviseert de Commissie UHT bij belanghebbende na te gaan of deze jaaropgave mogelijk ook nog in bezit is van belanghebbende. De Commissie meent op basis van het voorgaande dat ten aanzien van het toeslagjaar 2011 sprake is van een zorgvuldigheid en motiveringsgebrek. Het bezwaar van belanghebbende is op dit punt in zoverre gegrond.
Toeslagjaren 2012, 2013 en 2014
Belanghebbende heeft in antwoord op vragen van de Commissie verklaard dat er na haar verhuizing eind 2011 geen erkende kinderopvang meer heeft plaatsgevonden. Zij heeft in antwoord op vragen van de Commissie verklaard B/T hierover te hebben ingelicht en de instructies te hebben gevolgd. Volgens belanghebbende hoefde zij van B/T niets te doen, omdat B/T zelf toegang heeft tot de systemen en registers met de benodigde informatie. B/T is desondanks gedurende langere tijd KOT blijven overmaken naar een kinderopvanginstelling die niet meer geregistreerd stond in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (hierna: LRKP). Dit heeft bij belanghebbende tot problemen geleid omdat zij te maken kreeg met terugvorderingen en verrekeningen waar zij niets van begreep. UHT heeft zich in de schriftelijke reactie van 9 december 2022 op het standpunt gesteld dat de stopzetting van de KOT over deze jaren terecht heeft plaatsgevonden en dat geen sprake was van vooringenomen handelen of hardheid en dit standpunt in de aanvullende schriftelijke reactie van 12 mei 2023 herhaald. De Commissie merkt naar aanleiding hiervan het volgende op.
Belanghebbende heeft over deze toeslagjaren voorschotten van € 646 (2012), € 655 (2013) en € 676 (2014) ontvangen. De KOT over 2012 is blijkens het bezwaardossier in de definitieve beschikking van 6 januari 2015 op € 0 gesteld, omdat belanghebbende niet had gereageerd op het verzoek om informatie te verstrekken over de registratie van de kinderopvanginstelling in het LRKP. De KOT over 2013 is, om redenen die niet uit de schriftelijke reactie of het bezwaardossier blijken, op 7 november 2014 eerst definitief vastgesteld op € 614 en vervolgens op 6 januari 2015 op € 0 gesteld. Uit het bezwaardossier volgt dat dat is gebeurd op basis van gegevens ontvangen van de kinderopvanginstelling.
De KOT 2014 is met de voorschotbeschikking van 30 december 2014 op € 0 gesteld. De Commissie ziet in het bezwaardossier geen definitieve beschikking over 2014. De
Commissie leest in de schriftelijke reactie van UHT dat er over de definitieve vaststelling KOT en de nihil stelling over de toeslagjaren 2013 en 2014 geen correspondentie met belanghebbende heeft plaatsgevonden.
De Commissie ziet in het ontbreken van correspondentie over de toeslagjaren 2012 tot
en met 2014 aanwijzingen voor mogelijk vooringenomen handelen door B/T. De
Commissie kan zich daarnaast goed voorstellen dat de hiervoor geschetste gang van
zaken bij belanghebbende tot verwarring heeft geleid. De Commissie is van mening dat UHT onvoldoende heeft onderbouwd waarom ten aanzien van deze toeslagjaren geen sprake is van vooringenomen handelen.
De Commissie volgt UHT wel in het standpunt dat belanghebbende voor deze
toeslagjaren, zelfs al zou sprake zijn voor vooringenomen handelen, niet in aanmerking komt voor compensatie. Op basis van artikel 1.5 Wet Kinderopvang heeft een ouder pas aanspraak op KOT als sprake is van opvang. Uit de verklaring van belanghebbende blijkt dat haar zoon over de jaren 2012, 2013 en 2014 geen erkende kinderopvang heeft genoten. Om die reden is de KOT over deze jaren terecht teruggevorderd.
Er is naar de mening van de Commissie sprake van een onregelmatigheid (evident geen recht) in de zin van artikel 2.1 lid 2 Wht, op grond waarvan compensatie achterwege blijft, zelfs als vast komt te staan dat over deze toeslagjaren sprake is van
vooringenomen handelen. De door belanghebbende over deze toeslagjaren overgelegde documenten, waaronder een definitieve berekening over het toeslagjaar 2012 (tevens productie 27b van het bezwaardossier), en een melding ‘Afgehandelde Zaken’ over de nihil stelling 2012, brengen naar de mening van de Commissie geen verandering in deze conclusie. De Commissie meent dat het toezicht en de nihil stelling, zoals ook in de melding staat, zien op het ontbreken van de registratie van de kinderopvanginstelling. Niet aannemelijk is geworden dat deze melding, zoals belanghebbende stelt, desastreuze gevolgen heeft gehad in de jaren 2012 tot en met 2020.
De Commissie adviseert UHT gelet op het voorgaande in de beslissing op bezwaar nader te motiveren waarom er in deze toeslagjaren geen sprake is geweest van vooringenomen handelen, maar de primaire besluiten voor deze toeslagjaren in stand te laten. Omdat er over deze toeslagjaren geen terugvordering of verlaging van KOT van meer dan € 1.500 heeft plaatsgevonden, komt de Commissie gelet op artikel 2.1 lid 4 Wht niet toe aan de vraag of sprake is van recht op compensatie op grond van hardheid.
Toeslagjaren 2008 en 2015 tot en met 2019
Om in het kader van de hersteloperatie toeslagen over een bepaald toeslagjaar in
aanmerking te komen voor compensatie, is het op grond van artikel 2.1 lid 1 Wht
noodzakelijk dat belanghebbende in dat jaar aanvrager van KOT was. UHT heeft in de
schriftelijke reactie toegelicht dat belanghebbende in de toeslagjaren 2008 en 2015 tot
en met 2019 geen KOT heeft aangevraagd en ook geen KOT heeft ontvangen. Dit wordt door belanghebbende niet betwist. Dat maakt dat de herstelregelingen KOT niet op deze toeslagjaren van toepassing zijn. De Commissie adviseert UHT gelet hierop het bezwaar gericht tegen de afwijzing van compensatie over de toeslagjaren 2008 en 2015 tot en met 2019 ongegrond te verklaren.
Gebruikte inkomensgegevens
Uit het bezwaardossier blijkt dat het toetsingsinkomen van belanghebbende over de
toeslagjaren 2009 tot en met 2015 is gewijzigd, waardoor bij de definitieve berekening is uitgegaan van een hoger bedrag dan vooraf is ingeschat. De Commissie merkt in dit
verband op dat het toetsingsinkomen dat wordt gebruikt bij het bepalen van de hoogte van het voorschot een geschat inkomen is, dat de aanvrager van KOT zelf kan aanpassen als dit te laag is ingeschat of als sprake is van tussentijdse wijzigingen. Uit de definitieve beschikkingen van 2010 en 2011 blijkt dat in deze jaren bij de definitieve berekening is uitgegaan van het verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting, dan wel het totaal aan belastbaar loon, pensioen en uitkeringen als er geen aangifte is gedaan. Vanaf het toeslagjaar 2012 staat op de definitieve beschikkingen vermeld dat het vastgestelde inkomen is ontvangen van de Basisregistratie inkomen (BRI).
De Commissie ziet gelet op het voorgaande, anders dan belanghebbende stelt, in de
wisselingen van het toetsingsinkomen geen aanwijzingen voor vooringenomen handelen of hardheid. Dat, zoals belanghebbende stelt, er op één dag verschillende
toetsingsinkomens werden gehanteerd, kan de Commissie uit het bezwaardossier of de door belanghebbende overgelegde documentatie niet afleiden. Uit het document dat belanghebbende heeft overgelegd over 2013 kan niet worden afgeleid dat B/T is
uitgegaan van vermogen, zoals belanghebbende stelt. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Brieven en beschikkingen onder een andere naam
Belanghebbende stelt voorts dat B/T haar in beschikkingen en brieven 16 maal heeft
aangeschreven onder een andere naam. Zij geeft aan hiervoor een verklaring te willen
ontvangen. In het aan de Commissie ter beschikking staande bezwaardossier bevinden
zich geen stukken die op naam van derden zijn gesteld, maar bestemd waren voor
belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting informatie over dwangbevelen
overgelegd waarop de namen en voorkomen. Zoals UHT in punt 3.4 van de
aanvullende schriftelijke reactie van 12 mei 2023 heeft toegelicht, betreft dit een
dwangbevel in het kader van de zorgtoeslag. Nu deze toeslag geen deel uitmaakt van de herbeoordeling waar de bezwaarschriften op zien, kan deze informatie geen gevolgen hebben voor de vraag of sprake is van vooringenomen handelen of hardheid met betrekking tot KOT.
Samenvattend adviseert de Commissie UHT gelet op het voorgaande het bezwaar gericht tegen de afwijzing van het toeslagjaar 2011 gegrond te verklaren wegens een
zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Daarnaast adviseert zij UHT in de beslissing op
bezwaar ten aanzien van de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 nader te motiveren
waarom geen sprake is van vooringenomen handelen, maar het bestreden besluit op dit punt in stand te laten.
Bezwaar gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I, de toekenning
Belanghebbende heeft bezwaren geuit tegen verschillende componenten van de
definitieve compensatieberekening. De Commissie zal deze componenten hieronder
bespreken. De definitieve compensatieberekening was niet opgenomen in het
bezwaardossier, maar is na het opstellen van de schriftelijke reactie door UHT naar de
Commissie gezonden. De Commissie stelt vast dat de opmaak gebruikt voor deze
compensatieberekening afwijkt van de opmaak van de compensatieberekening die UHT en belanghebbende als uitgangspunt hebben genomen (productie 40). De Commissie zal de definitieve compensatieberekening die zij op 14 maart 2023 heeft ontvangen en die op 15 maart 2023 naar gemachtigde is verzonden, als uitgangspunt nemen.
Component h, vergoeding voor materiële schade
Belanghebbende stelt dat haar materiële schade hoger is dan het bedrag dat is genoemd in de compensatieberekening. Zij verzoekt om een onderbouwing van dit bedrag. UHT heeft in de schriftelijke reactie uiteengezet dat de vergoeding voor materiële schade 25% bedraagt van het compensatiebedrag voor correctiebesluiten (conform artikel 2.3 lid 2 Wht). Voor belanghebbende komt dit neer op 25% van €3.750. Dit is € 938 zoals ook vermeld in component h van de compensatieberekening. De forfaitaire vergoeding voor materiële schade is dan ook correct berekend.
Component i, betaalde rente en kosten
Belanghebbende betoogt voorts dat de rente en kosten hoger zijn en de periode van
2009 tot en met 2020 bestrijken. Op grond van de Wht worden alleen kosten en rente
vergoed over toeslagjaren die voor compensatie in aanmerking komen. Met betrekking tot het toeslagjaar 2009 leest de Commissie in het LIC-overzicht dat er geen rente is betaald en geen sprake is van overige kosten. Component i is derhalve correct berekend.
Component m, vergoeding voor juridische hulp
Belanghebbende stelt dat de kosten voor juridische hulp ten onrechte niet zijn
meegenomen en verzoekt deze alsnog te vergoeden. De Commissie heeft op basis van
het bezwaardossier geen aanwijzingen dat belanghebbende in het toeslagjaar 2009
kosten heeft gemaakt voor juridische hulp die verband houden met de KOT. De
Commissie adviseert UHT het bezwaar gericht tegen deze component ongegrond te
verklaren.
Component n, vergoeding voor immateriële schade
Met betrekking tot de vergoeding voor immateriële schade stelt belanghebbende dat
deze hoger is dan aan belanghebbende is toegekend in component n. De forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade uit de Wht betreft een vergoeding voor
veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De
compensatie bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste
neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. Dit bedrag mag op grond van artikel 2.3 lid 4 Wht niet hoger zijn dan de som van het bedrag genoemd onder a in de compensatieberekening. De Commissie stelt vast dat belanghebbende een bedrag ter hoogte van component a van € 3.750 toegekend heeft gekregen. Dit is conform de Wht het maximale bedrag dat aan belanghebbende kan worden toegekend.
Component p, aanvullende vergoeding van 1%
Nu de definitieve compensatieberekening geen aanleiding geeft voor aanpassingen, is er evenmin aanleiding om de aanvullende vergoeding van 1% aan te passen.
De Commissie begrijpt uit het verhaal van belanghebbende dat zij aanzienlijk meer
schade heeft geleden dan op dit moment wordt vergoed. In het kader van deze
bezwaarprocedure kan enkel aanspraak worden gemaakt op toekenning van de
standaardvergoedingen volgens de Wht. Voor vergoeding van de werkelijk geleden
schade is de procedure bij de CWS bestemd. Indien belanghebbende in aanmerking
wenst te komen voor vergoeding van de werkelijk geleden schade, kan hiervoor een
verzoek worden ingediend bij de CWS. Belanghebbende heeft na de hoorzitting een
document overgelegd waaruit wordt opgemaakt dat zij bezig is met de indiening van een dergelijk verzoek dan wel dat al heeft gedaan. De behandelend ambtenaar heeft tijdens de zitting toegelicht dat de onderhavige bezwaarprocedure losstaat van de procedure bij de CWS en dat die procedure gewoon doorloopt.
Verzoek om nadere stukken
Belanghebbende heeft verzocht om één overzicht met alle relevante informatie en
bedragen, omdat nu sprake is van een onvolledige reeks aan informatiebrokken en er
geen rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld aanmaningskosten,
deurwaarderskosten, betalingen en verrekeningen. Belanghebbende wenst een
gedetailleerd en eenduidig overzicht inclusief beschikkingsnummer, oorspronkelijk
bedrag, totaal bedrag, resterend bedrag, datum beschikking, datum mutatie, en
waarmee verrekend is (welke toeslag, IB). UHT heeft in de aanvullende schriftelijke
reactie van 12 mei 2023 aan de hand van de overzichten van het Landelijk Incasso
Centrum (hierna: LIC) toegelicht dat er over alle toeslagjaren KOT in totaal circa € 4.000 terugbetaald moest worden, en dat over deze jaren in totaal een bedrag van € 91 aan rente en kosten in rekening is gebracht.
De Commissie merkt hierover op dat UHT met de LIC-overzichten de terugvorderingen en verrekeningen met betrekking tot de KOT voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, en ziet gelet hierop geen aanleiding UHT te adviseren hierover nadere informatie te verstrekken. Daarnaast stelt de Commissie vast dat belanghebbende op 23 september 2021 haar persoonlijk dossier over de KOT, het Kindgebondenbudget, de Zorgtoeslag en de Huurtoeslag over de jaren 2008 tot en met 2021 heeft ontvangen. Het persoonlijk dossier bevat in beginsel alle informatie die B/T over belanghebbende heeft over de betreffende toeslagjaren. Op 22 februari 2023 heeft belanghebbende voorts het bezwaardossier ontvangen. Hierin zijn opgenomen de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende stukken en de LIC-overzichten. De Commissie meent dat hiermee alle relevante stukken en informatie die betrekking hebben op de KOT van belanghebbende in haar bezit zijn. Deze bezwaargrond treft hierdoor geen doel meer.
Vaststellingsovereenkomst
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift aangegeven gebruik te willen maken van de mogelijkheid om via een vaststellingsovereenkomst tot een akkoord te komen.
UHT heeft in de schriftelijke reactie van 12 mei 2023 toegelicht dat de afdeling mediation alleen bemiddelt, indien er nog geen schriftelijke reactie is geschreven door een bezwaarbehandelaar. Omdat het bezwaar in behandeling is genomen en er zelfs al een hoorzitting en een telefonisch contactmoment is geweest, heeft de desbetreffende afdeling kenbaar gemaakt dat het in het geval van belanghebbende geval niet meer mogelijk is om het compensatietraject af te ronden door middel van een vaststellingsovereenkomst.
De Commissie vindt, anders dan belanghebbende, dat UHT daarmee antwoord heeft
gegeven op de vraag of het mogelijk is te komen tot een vaststellingsovereenkomst. De Commissie stelt echter ook vast dat het verzoek van belanghebbende in de aanvullende gronden om te komen tot een vaststellingsovereenkomst dateert van 4 oktober 2022, en derhalve is gedaan vóór de datum van de schriftelijke reactie die is gedateerd 9 december 2022. De Commissie adviseert UHT een nadere toelichting te geven op deze gang van zaken in de beslissing op bezwaar.
Samenvattend adviseert de Commissie UHT het bezwaar gericht tegen het besluit van 20 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I gelet op het voorgaande ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Er bestaat geen recht op een proceskostenvergoeding, nu niet zal worden geadviseerd
het primaire besluit te herroepen (vgl. ABRvS 4 oktober 2017, CLI:NL:RVS:2017:2686).
Niettemin adviseert de Commissie aan UHT om een proceskostenvergoeding toe te
kennen, daar ter zitting duidelijk is geworden dat deze aanvulling van de motivering, in
dit, als uitzonderlijk te kenschetsen geval, onontbeerlijk is voor het herstel van het
vertrouwen van belanghebbende nadat haar eerder onrecht is aangedaan en zij zich in de herstelprocedure in eerste instantie niet volledig gehoord voelde.
Conclusie
Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bestreden besluit in stand te laten;
- in de beslissing op bezwaar de motivering aan te vullen ten aanzien van het toeslagjaar 2011;
- in de beslissing op bezwaar ten aanzien van de toeslagjaren 2012 tot en met 2014
te motiveren waarom geen sprake is geweest van vooringenomen handelen; - in de beslissing op bezwaar toe te lichten waarom UHT niet is ingegaan op het
verzoek van 4 oktober 2022 in het aanvullende bezwaarschrift om te komen tot
een vaststellingsovereenkomst; - een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 1 procespunt (1 bezwaarschrift) met een wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de
hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter