BAC 2021-01586
Publicatiedatum 30-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 24 augustus 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 7 september 2021
Hoorzitting: 31 maart 2023
Overdracht advies aan UHT: 11 mei 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 24 augustus 2021. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag van belanghebbende in de jaren 2012 en 2013 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar voor de jaren 2012 en 2013 een compensatie toegekend van € 22.390.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna ook: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304) vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 24 augustus 2021 geacht
worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
De compensatie bestaat uit:
- vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde of
niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Wht); - vergoeding van de door B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of vergrijp
(artikel 2.3 lid 2 Wht); - vergoeding van materiele schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag
(artikel 2.3 lid 3 Wht); - vergoeding van immateriële schade van € 500 per 6 maanden (artikel 2.3 lid 4
Wht); - vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Wht);
- vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Wht);
- rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Wht);
- extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8 Wht).
Procesverloop
- Op 28 mei 2020 heeft belanghebbende een verzoek gedaan om herbeoordeling van
haar kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013. - Bij beschikking van 16 februari 2021 is aan belanghebbende een bedrag van € 30.000 toegekend op grond van het Besluit uitbreiding Catshuisregeling
Kinderopvangtoeslag (Staatscourant 1 juni 2021, nr. 28304). - Bij beschikking van 24 augustus 2021 heeft UHT belanghebbende een compensatie
toegekend van € 22.390 voor de jaren 2012 en 2013. Daarbij is aan belanghebbende meegedeeld dat het compensatiebedrag lager is dan het minimumbedrag van € 30.000 dat al aan haar is uitgekeerd, zodat geen extra bedrag wordt uitbetaald. - Bij brief van 7 september 2021, ontvangen door UHT op 7 september 2021, heeft
gemachtigde tegen de beschikking van 24 augustus 2021 een bezwaarschrift ingediend. - Bij brief van 5 oktober 2022, verzonden per e-mail, heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld.
- UHT heeft op 21 november 2022 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
van de belanghebbende. - Op 31 maart 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag daarvan is bij het advies gevoegd.
- Op 11 april 2023 heeft UHT, op verzoek van de Commissie, een nadere reactie
toegestuurd. - Op 13 april 2023 heeft gemachtigde daarop per e-mail gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
2012
Het bezwaar betreft de hoogte van de toegekende compensatie. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de compensatieberekening niet correct is opgesteld.
In de eerste plaats voert belanghebbende aan dat het bedrag onder c. verhoogd zou moeten worden met het bedrag van € 15.948 waarop zij recht had op grond van de
herzieningsbeschikking van 8 mei 2015. In de tweede plaats voert zij aan dat in het
bedrag onder e. ten onrechte geen rekening is gehouden met betalingen en verrekeningen van € 1.414 respectievelijk € 721. Deze bezwaren treffen geen doel.
Daarover overweegt de Commissie het volgende.
De compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) bestaat uit een aantal elementen. Het eerste element betreft een compensatie voor
correctiebesluiten. Dit element wordt in artikel 2.2. aanhef, onderdeel a. Wht
omschreven als "een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet
toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering."
Op dat totaalbedrag worden ingevolge artikel 2.3. lid 1 sub a. en b. in een aantal
gevallen bedragen in mindering gebracht. UHT vermindert de compensatie als het teruggevorderde bedrag van de kinderopvangtoeslag nog niet is betaald of als de kinderopvangtoeslag over het betreffende berekeningsjaar alsnog op een hoger bedrag is vastgesteld. In die gevallen is het financiële nadeel als gevolg van het initiële besluit van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de aanspraak op (het voorschot op) kinderopvangtoeslag namelijk kleiner geweest, hetgeen een lagere compensatie rechtvaardigt. Dit geldt bij voorbeeld ook in de situatie waarin de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegezegd geen invorderingsmaatregelen te nemen voor de nog openstaande schuld (beschikking niet verder bemoeilijken).
Het bovenstaande komt er op neer, dat slechts een compensatie wordt toegekend voor teruggevorderde kot indien en voor zover die teruggevorderde kot door de gedupeerde is betaald of ten nadele van haar of hem is verrekend. Deze vermindering in de Wet is kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de
kinderopvangtoeslag niet volledig heeft terugbetaald materieel minder schade heeft
geleden dan een belanghebbende die de toeslag wel volledig heeft terugbetaald.
UHT heeft in overeenstemming met het vorenstaande het bedrag van de compensatie
berekend door het teruggevorderde bedrag te verminderen met het bedrag van de laatst vastgestelde beschikking kot (de herzieningsbeschikking van 8 mei 2015) en met de niet terug betaalde bedragen. Op grond van de, tot de stukken behorende,
herzieningsbeschikking van 8 mei 2015 had belanghebbende recht op terugbetaling van een bedrag van € 15.948. Belanghebbende heeft aangegeven dat zij niet weet hoe dit bedrag tot stand is gekomen. UHT is er ook in haar nadere reactie van 11 april 2023, niet in geslaagd een en ander te verhelderen. De Commissie overweegt dat er geen aanwijzingen zijn dat de herziening in 2015 niet correct is vastgesteld en dat overigens in het midden kan blijven of dit bedrag destijds correct is vastgesteld. Voor de uitkomst van de compensatieberekening maakt dat namelijk geen verschil. Vast staat immers dat de kot voor het jaar 2012 alsnog op een bedrag van € 15.948 is vastgesteld en uitbetaald of verrekend is en dat is het bedrag waarmee de compensatie ingevolge artikel 2.3.Iid 1 sub b Wht verminderd dient te worden. Hierin is geen benadeling van de belanghebbende gelegen. Het betoog van belanghebbende dat het bedrag onder c. verhoogd dient te worden, slaagt dan ook niet. Evenmin slaagt het betoog dat het bedrag onder e. verminderd moet worden met de betalingen en verrekeningen van € 1.414 respectievelijk € 721, zoals die volgen uit het overzicht betalingen en/of verrekeningen (productie 28 van het procesdossier). Uit dit overzicht blijkt dat deze betalingen en verrekeningen gedaan zijn voordat de schuld ten gevolge van de nihil stelling ontstond. De Commissie concludeert dan ook dat de compensatieberekening overeenkomstig de Wht is opgesteld.
2013
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het onder c. van de compensatieberekening
genoemde bedrag van € 6.715 niet juist is. Dit zou moeten zijn een bedrag van €6.949, zoals genoemd in de definitieve berekening toeslagen d.d. 15 mei 2015. De Commissie verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. Het bedrag onder c. van de compensatieberekening komt tot stand door het bedrag onder a. (de kot voorafgaand aan het onderzoek) te verminderen met de hoogte van de kot na het onderzoek. De kot voorafgaande aan het onderzoek bedroeg € 6.715 overeenkomstig de voorschotbeschikking d.d. 14 maart 2014. De kot na het onderzoek bedroeg nihil, zodat het bedrag onder c. correct is bepaald op € 6.715. Dat in 2015 feitelijk een hoger bedrag werd teruggevorderd, zal veroorzaakt zijn door de in rekening gebrachte toeslagrente.
Belanghebbende heeft verder, met verwijzing naar de door haar overgelegde uitspraak
van de rechtbank Rotterdam d.d. 20 oktober 2021, aangevoerd dat zij recht heeft op
terugbetaling van een bedrag van € 6.319 en dat het bedrag onder c. hiermee
verhoogd dient te worden. Ook ten aanzien van dit betoog verwijst de Commissie naar
het hiervoor reeds overwogene. Het feit dat belanghebbende recht heeft op deze
terugbetaling heeft geen invloed op de elementen van de compensatieberekening zoals hiervoor omschreven. De verwijzing naar de overgelegde uitspraak kan haar dan ook niet baten. Het bedrag onder c. is correct tot stand gekomen. Bij de bepaling van het bedrag onder e. is terecht als uitgangspunt genomen dat belanghebbende geen terugbetalingen op de schuld heeft gedaan. De Commissie concludeert dat ook de compensatieberekening voor het jaar 2013 overeenkomstig de Wht is opgesteld.
Immateriële schade
De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade uit de Wet hersteloperatie toeslagen is een vergoeding voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie bedraagt € 500 voor ieder halfjaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie.
De Commissie begrijpt uit het bezwaar van belanghebbende dat zij meent dat haar
werkelijke immateriële schade hoger is dan de forfaitaire vergoeding. Een verzoek tot
toekenning van aanvullende immateriële schade kan worden ingediend bij UHT nadat de definitieve compensatiebeschikking is afgegeven. Daarover adviseert de Commissie
Werkelijke Schade.
Conclusie
De Commissie concludeert dat de bezwaren ongegrond zijn en adviseert aan UHT om
het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter