BAC 2021-01230
Publicatiedatum 06-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 17 mei 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 21 juni 2021
Hoorzitting: 9 januari 2024
Overdracht advies aan UHT: 29 maart 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 17 mei 2021. In de bestreden beschikking wordt aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 20.043 toegekend over de toeslagjaren 2011 en 2012. Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende. Het bedrag is aangevuld tot € 30.000.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de forfaitaire vastgestelde compensatie, en niet op de vergoeding van eventuele werkelijke schade. Voor dat laatste is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade bestemd.
Procesverloop
• Op 10 februari 2020 heeft belanghebbende telefonisch verzocht om herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de jaren 2009 tot en met 2017.
• Op 15 december 2020 is € 750 uitbetaald aan belanghebbende als tegemoetkoming voor de vertraging van de behandeling van haar verzoek om herbeoordeling.
• Op 18 februari 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies uitgebracht dat de compensatieregeling en hardheidscompensatie niet van
toepassing zijn op de toeslagjaren 2009, 2010 en 2013 tot en met heden. De compensatieregeling is wel van toepassing op de toeslagjaren 2011 en 2012.
• Op 1 april 2021 heeft UHT als vooraankondiging meegedeeld dat het voorlopige compensatiebedrag voor 2011 en 2012 is bepaald op € 19.448. Aan belanghebbende is het forfaitaire bedrag van € 30.000 uitgekeerd.
• Bij beschikking van 17 mei 2021 heeft UHT het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 20.043. Er heeft geen (extra) betaling plaatsgevonden, omdat het compensatiebedrag lager is dan het eerder betaalde bedrag van € 30.000.
• Op 17 juni 2021 heeft gemachtigde een pro forma bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is op 21 juni 2021 ontvangen.
• Op 4 augustus 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
• Op 20 september 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
• Op 9 januari 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Een hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
• De Commissie bestaande uit heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich voor de vraag gesteld of UHT het toegekende definitieve compensatiebedrag van € 20.043 voor de toeslagjaren 2011 en 2012 op de juiste wijze heeft berekend.
Compensatieberekening
Gemachtigde voert aan dat niet inzichtelijk is hoe het compensatiebedrag is vastgesteld en dat het vermoeden bestaat dat er stukken ontbreken in het bezwaardossier. Het is daarom niet mogelijk om de juistheid van de berekening te controleren.
UHT heeft in de schriftelijke reactie en tijdens de hoorzitting aangegeven dat de compensatieberekening op een aantal punten moet worden aangepast. In de compensatieberekening is voor toeslagjaar 2011 een onjuist bedrag vastgesteld aan betaalde invorderingsrente en -kosten (regel g van de compensatieberekening). Het juiste bedrag moet € 474 zijn in plaats van € 329. Ook is bij het vaststellen van de rentevergoeding over de gemiste KOT een onjuist bedrag gebruikt (regel j van de compensatieberekening). Volgens de nieuwe berekening is aan belanghebbende een bedrag van € 7 teveel toegekend. Daarnaast is een onjuiste datum gehanteerd voor de aanvang van de immateriële schadevergoeding. Dit had 25 januari 2013 moeten zijn in plaats van 16 mei 2013. Omdat de immateriële schadevergoeding wordt berekend per halve jaren, is de hoogte van het bedrag wel juist. UHT acht het bezwaar op deze punten gegrond en zal de compensatieberekening aanpassen in de beslissing op bezwaar. De Commissie adviseert UHT om aan deze toezegging gevolg te geven.
Bovenstaande aanpassing heeft tot gevolg dat ook andere bedragen wijzigen: de hoogte van zowel de vergoeding van de immateriële schade als de aanvullende vergoeding van 1% dienen te worden doorberekend tot de datum van de beslissing op bezwaar.
De Commissie merkt op dat de overige bedragen in de compensatieberekening zijn vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen en definitieve beschikkingen. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide schriftelijke reactie, de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC), de overige producties en de compensatieberekening, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand is gekomen.
Systematiek en hoogte immateriële schadevergoeding
Gemachtigde stelt dat de onterecht teruggevorderde KOT voor de toeslagjaren 2011 en 2012, inclusief de kosten van aanmaningen, dwangbevelen en invorderingsrente, op grond van artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek aan belanghebbende terugbetaald dienen te worden. Daarnaast doet het, gelet op alle ingrijpende gevolgen voor belanghebbende, geen recht aan haar situatie om de immateriële schadevergoeding te reduceren tot een bedrag van € 500 per half jaar.
De Commissie overweegt dat, zoals UHT heeft toegelicht tijdens de hoorzitting, het op grond van de Wht niet mogelijk is in het kader van de onderhavige procedure een hogere schadevergoeding toe te kennen dan in overeenstemming is met de forfaitaire compensatieregeling. Deze procedure ziet uitsluitend op toekenning van de standaardvergoedingen volgens de Wht en niet op de vergoeding van de werkelijk geleden schade. Het is niet onevenredig om met forfaitaire bedragen te werken. Met betrekking tot de bedragen die in mindering worden gebracht overweegt de Commissie dat, zoals ook tijdens de hoorzitting besproken, op grond van artikel 2.3 lid 1 onder a van de Wht in een aantal gevallen bedragen in mindering worden gebracht op het compensatiebedrag. Deze vermindering is gebaseerd op het uitgangspunt dat een belanghebbende die de KOT niet volledig heeft terugbetaald, materieel minder schade heeft geleden dan een belanghebbende die dat wel heeft gedaan. Het bezwaar is op deze punten ongegrond.
Wanneer een belanghebbende meer (of andere schade) heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, dan kan hij of zij aanvullende compensatie krijgen voor die werkelijke schade. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, bestaat aanleiding voor proceskostenvergoeding. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
een proceskostenvergoeding toe te kennen.
het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te
passen conform bovenstaande overwegingen; en
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter