BAC 2021-01170
Publicatiedatum 23-10-2023
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 29 maart 2021 en 1 april 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 6 mei 2021
Hoorzitting: 9 november 2022
Overdracht advies aan UHT: 24 januari 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren omdat niet is gebleken van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst, terwijl de hardheidsregeling en de OGS-regeling evenmin van toepassing zijn. Daarnaast adviseert de Commissie UHT te bevorderen dat belanghebbende zo snel mogelijk zijn persoonlijk dossier ontvangt en dat de vragen die bij belanghebbende leven over het CAF-onderzoek, op adequate
wijze worden beantwoord.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikkingen afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag van 29 maart 2021 en 1 april 2021 (kenmerk UHT-DC-I A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende geen compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de
hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de
hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304),
komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Whot werkt
afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Whot bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikkingen van 29 maart 2021 en
1 april 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de
Whot.
Procesverloop
- Op 28 mei 2020 heeft belanghebbende een brief van UHT met kenmerk UHT-V
ontvangen, waarin is vermeld dat in het CAF-dossier waar belanghebbende deel van uitmaakte, fouten zijn gemaakt, en waarin toestemming wordt gevraagd om het persoonlijk dossier te mogen beoordelen om vast te stellen of er recht is op compensatie. Belanghebbende heeft op dezelfde dag toestemming gegeven. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft in haar advies geoordeeld dat gedurende de toeslagjaren 2011 tot en met 2019 geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid. - Bij beschikking van 29 maart 2021 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende
bericht dat er geen recht bestaat op compensatie op grond van institutioneel
vooringenomen handelen voor de jaren 2011 tot en met 2019. - Bij beschikking van 1 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende bericht dat er geen recht bestaat op compensatie op grond van de hardheidsregeling voor de jaren 2011 tot en met 2019.
- Bij beschikking van 1 april 2021 met kenmerk UHT-DC-I A is belanghebbende bericht dat er geen recht bestaat op een toekenning vanwege opzet/grove schuld (hierna: 0/GS).
- Gemachtigde heeft bij brief van 26 april 2021, ingekomen op 6 mei 2021, tegen de afwijzing van compensatie op grond van de hardheidsregeling een bezwaarschrift ingediend.
- Op 1 april 2022 heeft gemachtigde UHT in gebreke gesteld omdat er nog geen beslissing op bezwaar is ontvangen.
- Op 1 juli 2022 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend (hierna: verweerschrift). Op 4 november 2022 heeft de Commissie van UHT in aanvulling hierop de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) over de toeslagjaren 2011 en 2012 ontvangen. Deze zijn op 8 november 2022 per e-mail naar gemachtigde verzonden.
- Op 9 november 2022 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag
gemaakt dat bij het advies is gevoegd. - Na de hoorzitting heeft UHT met de aanvullende schriftelijke reactie gedateerd
14 november 2022 nadere informatie verstrekt. Gemachtigde heeft daarop bij
e-mailbericht van 1 december 2022 gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Met betrekking tot de omvang van het geschil merkt de Commissie het volgende op. Namens belanghebbende wordt in de brief van 26 april 2021 bezwaar gemaakt tegen de in kopie bijgevoegde beslissing. Dit betreft de beschikking gedateerd 1 april 2021 met kenmerk UHT-DC-I A waarin belanghebbende is meegedeeld dat hij geen recht heeft op compensatie op grond van de hardheidsregeling. Omdat de gronden van het
bezwaarschrift echter ook betrekking hebben op de afwijzing van compensatie op grond van individuele vooringenomenheid en OG/S, gaat de Commissie er hieronder vanuit dat het bezwaar geacht moet worden te zijn gericht tegen alle 3 de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat de bezwaargronden zien op de jaren
2011, 2012 en 2013.
De Commissie ziet zich daarom gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om
compensatie of tegemoetkoming voor deze toeslagjaren of te wijzen.
Toeslagjaar 2011
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn echtgenote altijd de toeslagen
aanvraagt en dat hij zelf nooit toeslagen heeft aangevraagd onder zijn eigen BSN. Naar
aanleiding van de door belanghebbende ingediende jaaropgave van zijn bewijsstukken opgevraagd, waarna de definitieve beschikking is vastgesteld. Het zoeken naar bewijs van fraude door de Belastingdienst/Toeslagen duidt op vooringenomenheid. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De aanvrager van de kinderopvangtoeslag
Na de hoorzitting heeft UHT zich op verzoek van de Commissie nogmaals uitgelaten over de vraag wie aanvrager was. Bij de aanvullende schriftelijke reactie van 14 november 2022 heeft UHT een afschrift van een melding bijgevoegd waaruit blijkt dat er op 31 december 2011 een elektronische aanvraag is gedaan onder het BSN van
belanghebbende, alsmede een 'Aanvraagoverzicht SAS'. Hieruit volgt dat belanghebbende vanaf 2011 tot en met heden de aanvrager van de kinderopvangtoeslag is geweest. Belanghebbende betwist de juistheid van het voorgaande onder verwijzing naar meldingen uit mijntoeslagen.nl.
De Commissie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door UHT verstrekte informatie waaruit blijkt dat belanghebbende de aanvrager is. De op 1 december 2022 overgelegde meldingen leiden niet tot een andere conclusie, daar de meldingen betrekking hebben op latere toeslagjaren. Bovendien kunnen zowel de aanvrager als de toeslagpartner wijzigingen doorgeven. De Commissie adviseert UHT het bezwaar derhalve op dit punt ongegrond te verklaren.
Berekening kinderopvangtoeslag 2011
UHT heeft in het verweerschrift toegelicht hoe de definitieve berekening over het
toeslagjaar 2011 tot stand is gekomen. UHT heeft verklaard dat er over het toeslagjaar
2011 alleen een standaard uitvraag heeft plaatsgevonden, waarop door belanghebbende is geantwoord met het antwoordformulier en de jaaropgave. De Commissie ziet geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen, en hecht er aan op te merken dat louter het opvragen van bewijsstukken, zelfs als dit enige tijd later plaatsvindt, onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van vooringenomen handelen.
Toeslagjaar 2012
Gemachtigde betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het CAF-onderzoek Lanai dat in 2014/2015 plaatsvond, wederom bewijsstukken bij belanghebbende zijn opgevraagd over de toeslagjaren 2012, 2013 en 2014. De
definitieve beschikking over 2012 is vastgesteld naar aanleiding van deze uitvraag. De
neerwaartse correctie over het toeslagjaar 2012 van € 658 staat daarom wet degelijk in verband met het CAF-onderzoek. Dat belanghebbende deel uitmaakte van een CAF onderzoek, volgt ook uit de brief die hij op 28 mei 2020 heeft ontvangen van de
Belastingdienst/Toeslagen. Uit bijlage 14 van het Overzicht bUlagen met de gebruikte
bestandsnaam bij Kamervragen Omtzigt (2020Z11721) kan afgeleid worden dat ook het toeslagjaar 2012, en mogelijks zelfs het toeslagjaar 2011 deel uitmaakten van het CAF-onderzoek Lanai.
Na de hoorzitting heeft UHT op verzoek van de Commissie toegelicht dat het CAF-onderzoek Lanai een onderzoek betrof naar over de toeslagjaren 2013 en 2014. Uit de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen blijkt dat er op 28 mei 2014 in het dossier van belanghebbende een werkopdracht genaamd CAF-Lanai is aangemaakt, maar dat deze op 19 september 2014 weer is dicht geboekt omdat belanghebbende in 2013 en 2014 geen opvang via had afgenomen. Over de periode dat belanghebbende kinderopvang via [gastouderbureau] afnam – van 21 december 2011 tot en met 31 juli 2012 – liep er geen onderzoek naar dit gastouderbureau. Voor de beoordeling van de compensatie van belanghebbende is het CAF-onderzoek Lanai daarom niet van belang.
De Commissie acht het op basis van de tot haar beschikbaar staande informatie niet
aannemelijk dat de neerwaartse correctie van € 658 over 2012 verband houdt met
betrokkenheid bij het CAF-onderzoek Lanai, of dat er in het kader hiervan bewijsstukken bij belanghebbende zijn opgevraagd. De Commissie leidt uit de TVS-notitie van 7 mei 2015, opgenomen in het Beoordelingskader 2 (productie 26a), en uit de 'Voorlopige zienswijze UHT met betrekking tot beoordeling individuele institutionele vooringenomenheid' (productie 27) of dat de kinderopvangtoeslag 2012 conform de koi-viewer is vastgesteld op basis van de ontvangen contra-informatie van de (productie 27). Daarnaast blijkt uit de door UHT overgelegde informatie naar de
mening van de Commissie genoegzaam dat de Belastingdienst/Toeslagen al medio 2014 tot de conclusie is gekomen dat belanghebbende ten onrechte was opgenomen in het CAF-onderzoek Lanai. De Commissie merkt nog op dat volgens (het eerste kader in) bijlage 14, waar gemachtigde naar verwijst, CAF-Lanai betrekking heeft op de
toeslagjaren 2013 en 2014.
De Commissie overweegt daarom dat het CAF-onderzoek Lanai niet van belang is voor de herbeoordeling van belanghebbende en dat het niet aannemelijk is dat er in dit kader informatie is uitgevraagd bij belanghebbende. De door gemachtigde op 1 december 2022 ingediende reactie leidt niet tot een ander inzicht.
Bovenstaande neemt niet weg dat de Commissie zich goed kan voorstellen dat er bij
belanghebbende met de brief van de Belastingdienst/toeslagen van 28 mei 2020 vragen zijn gerezen over het in de brief genoemde CAF-onderzoek. In deze brief staat immers dat belanghebbende wel deel heeft uitgemaakt van een CAF-onderzoek en dat er bij dat onderzoek fouten zijn gemaakt. Belanghebbende heeft bovendien nog steeds geen antwoord op de vraag wat de aanleiding is geweest om hem in 2014 aanvankelijk wel mee te nemen in het CAF-onderzoek Lanai. Ook is niet opgehelderd waarom belanghebbende op 28 mei 2020 een brief heeft ontvangen, als in 2014 toch al duidelijk was dat hij ten onrechte was meegenomen in het CAF-onderzoek. De Commissie adviseert UHT daarom te bevorderen dat belanghebbende zo snel mogelijk zijn persoonlijk dossier ontvangt en dat de vragen die bij hem leven over het CAF-onderzoek op adequate wijze worden beantwoord.
Toeslagjaar 2013
Met betrekking tot het toeslagjaar 2013 maakt de Commissie uit het bezwaardossier op dat er tussen de oorspronkelijke voorschotbeschikking van 28 december 2012 en de herziene beschikking van 21 mei 2013 een verschil zit van € 56. De Commissie leidt uit het SAS-overzicht over het jaar 2013 (productie 13A) of dat dit samenhangt met een hoger toetsingsinkomen. Belanghebbende heeft vervolgens met de definitieve berekening van 16 oktober 2015 een nabetaling van € 219 ontvangen. De Commissie heeft op basis van deze informatie geen aanwijzingen dat zich in het toeslagjaar 2013 onregelmatigheden hebben plaatsgevonden.
De Commissie vindt gelet op het bovenstaande dat UHT zich terecht op het standpunt
heeft gesteld dat er over de toeslagjaren 2011, 2012 en 2013 geen sprake is van
institutioneel vooringenomen handelen.
Voor toekenning van de hardheidstegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Whot, is een van de voorwaarden dat sprake is van terugvordering van tenminste € 1.500 per berekeningsjaar. Hiervan is bij belanghebbende in de toeslagjaren 2011, 2012 en 2013 geen sprake, zodat hij ook op deze regeling geen geslaagd beroep kan doen.
In het verweerschrift heeft UHT uitgelegd dat ook geen sprake is van een O/GS-kwalificatie. Dit wordt ondersteund door productie 31. Belanghebbende komt daarom ook niet in aanmerking voor compensatie op grond van de O/GS-tegemoetkomingsregeling voor de toeslagjaren 2011, 2012 en 2013.
De Commissie adviseert UHT gelet op het bovenstaande het bezwaar ongegrond te
verklaren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren
omdat er geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de
Belastingdienst, terwijI de hardheidsregeling en de OGS-regeling evenmin van toepassing zijn. Daarnaast adviseert de Commissie UHT te bevorderen dat belanghebbende zo snel mogelijk zijn persoonlijk dossier ontvangt en dat de vragen die bij belanghebbende leven over het CAF-onderzoek, op adequate wijze worden beantwoord.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter