Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01131

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 21 juli 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 17 november 2022

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 11 maart 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de compensatiebeschikking (gedeeltelijk) gegrond te
verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag van 21 juli 2021 met kenmerk UHT-DC I.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2012 een compensatie toegekend ter hoogte van € 30.000, -.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 van de Wht wordt de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 29 mei 2020 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2010 tot en met 2012.
  • Bij brief van 29 maart 2021 (met kenmerk UHT-VC I) heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan compensatie toegekend van € 18.120, -.
  • Bij beschikking van 29 maart 2021 (met kenmerk UHT-B ADJ) is de voorlopige compensatie met € 11.880, - aangevuld tot € 30.000, -.
  • De toenmalige gemachtigde heeft tegen de twee beschikkingen van 29 maart 2021 bezwaar aangetekend. UHT heeft bij brief van 8 juli 2021 het bezwaarschrift bevestigd en in behandeling genomen met het kenmerk UHT-OB BZW.
  • Bij beschikking van 21 juli 2021 (met kenmerk UHT-DC I) is het
    compensatiebedrag definitief vastgesteld op € 30.000, -.
  • De toenmalige gemachtigde heeft op 29 juli 2021 het bezwaarschrift tegen de
    beschikkingen van 29 maart 2021 ingetrokken.
  • Tegen de definitieve beschikking van 21 juli 2021 heeft de huidige gemachtigde op 17 november 2022 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • Op 25 november 2021 heeft gemachtigde UHT verzocht om het dossier van
    belanghebbende aan de Commissie Werkelijke Schade (CWS) voor te leggen.
  • De UHT heeft op 12 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de
    bezwaren van de belanghebbende.
  • Op 24 januari 2024 heeft gemachtigde de Commissie verzocht de zaak op de
    stukken af te doen. De Commissie ziet daarom op grond van artikel 7:3 onder c
    van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af van het horen van belanghebbende.
  • In haar vergadering van 27 februari 2024 heeft de Commissie dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie stelt allereerst vast dat de voormalig gemachtigde bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikkingen van 29 maart 2021 met de kenmerken UHT-VC I en UHT-B ADJ en dat deze beschikkingen zijn opgevolgd door de beschikking van 21 juli 2021. Bij brief van 29 juli 2021 heeft deze gemachtigde zijn bezwaren tegen de twee beschikkingen ingetrokken zodat in deze bezwaarprocedure op grond van artikel 6:19 van de Awb alleen nog het bezwaar gericht tegen de beschikking van 21 juli 2021 met kenmerk UHTDC I zal worden behandeld. Op 17 november 2022 heeft gemachtigde de
bezwaargronden tegen deze beschikking aangevuld.

Gemachtigde heeft bezwaren naar voren gebracht ten aanzien van de
compensatieberekening, waaronder: onderdeel d van de berekening over toeslagjaar
2011, de vergoeding voor juridische hulp, vergoeding voor de immateriële schade en
strijd met het motiveringsbeginsel en Landelijke Incasso Centrum (hierna: LIC)
overzichten. De Commissie zal daarbij nog ingaan op de rentevergoeding over gemiste
KOT.

Onderdeel d van de compensatieberekening over toeslagjaar 2011
Gemachtigde stelt dat in de compensatieberekening met betrekking tot toeslagjaar 2011 onderdeel d een onjuist bedrag is opgenomen en dat uitgegaan dient te worden van €7.021, - in plaats van € 7.298, -. Gewezen wordt op de definitieve beschikking van 4 augustus 2015 waaruit blijkt dat de KOT definitief wordt bepaald op € 7.021, -. In reactie hierop meent UHT dat uit het LIC-overzicht blijkt dat naast de definitieve vaststelling van KOT ook een rente bedrag van € 277, - aan belanghebbende is vergoed zodat in totaal € 7.298, - is betaald.

In artikel 2.2 onder a in combinatie met artikel 2.3, eerste lid onder b van de Wht is
bepaald dat van het bedrag, vanwege een beschikking tot het verminderen of niet
toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid dan wel vanwege hardheid, moet worden afgetrokken het bedrag dat alsnog aan kinderopvangtoeslag is toegekend dan wel een verhoging van het bedrag aan kinderopvangtoeslag. Gelet op deze wettelijke bepalingen meent de Commissie dat met de voorschotbeschikking van 25 februari 2011 de hoogte van de KOT werd bepaald op € 7.626, - (onderdeel a van de compensatieberekening) en dat het voorschot vervolgens bij beschikking van 14 september 2012 op nihil is gesteld. In de beslissing van 30 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) het voorschot KOT op € 7.021,- bepaald en daarbij ook de rente vergoed ter hoogte van € 277,-. Hiermee komt het totaalbedrag op € 7.298, -. Dit bedrag stemt overeen met het LIC-overzicht (productie 51). Uit dit overzicht blijkt ook dat belanghebbende dit bedrag vergoed heeft gekregen. De Commissie kan UHT dan ook volgen in het standpunt dat uitgegaan dient te worden van € 7.298, -. Deze bezwaargrond treft geen doel.

Vergoeding voor juridische hulp (onderdeel h)
Gemachtigde meent dat de vergoeding voor juridische hulp in de compensatieberekening onjuist is vastgesteld en niet inzichtelijk is gemaakt. Over de toeslagjaren 2010 en 2011 heeft belanghebbende gebruik gemaakt van juridische hulp voor het instellen van beroep bij de rechtbank. Per jaar had dit bedrag € 3.036, - moeten zijn en in ieder geval € 1.518, -. Er is niet inzichtelijk gemotiveerd hoe aan de bedragen € 1.120, - (toeslagjaar 2010) en € 1.068, - (toeslagjaar 2011) is gekomen. UHT meent dat in de beroepsprocedure twee punten voor het indienen van een beroepsschrift voor de toeslagjaren 2010 en 2011 en twee punten voor het behandelen ter zitting over deze jaren moet worden toegekend. Uitgegaan dient te worden van wegingsfactor twee en de waarde van één punt bedraagt € 837,-. De vergoeding voor juridische hulp zou dan € 6.696, - bedragen en omdat eerder in beroep al een bedrag van € 1.016, - is betaald dient nog een bedrag van € 5.680, - vergoed te worden.

De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.3 zesde lid van de Wht een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. De kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een wegingsfactor 2 wordt toegepast.
De Commissie kan instemmen met de gegeven uitleg van UHT dat over de toeslagjaren 2010 en 2011 twee beslissingen in bezwaar zijn behandeld en dat zij pas in beroep werd bijgestaan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstandverlener. Bij de rechtbank Noord-Holland heeft de gemachtigde een beroepsschrift ingediend en heeft er een zitting plaatsgevonden zodat in totaal 4 punten moet worden toegekend met een wegingsfactor twee. De vergoeding voor juridische hulp wordt dan 8 punten waarbij de waarde van één punt vanaf 1 januari 2024 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 875, - bedraagt. De vergoeding wordt dan in totaal € 7.000, -. In de beroepsprocedure is de B/T veroordeeld om de proceskosten (€ 974,-) en het griffierecht (€ 42,-) te vergoeden zodat na aftrek hiervan de hoogte van de vergoeding voor de juridische hulp € 5.984, - bedraagt. In de compensatieberekening is dan ook ten onrechte uitgegaan van € 2.188, - in plaats van € 5.984, - zodat deze bezwaargrond doel treft.

Vergoeding voor immateriële schade (onderdeel i)
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een
vergoeding is voor de veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de
belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is
berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
Op grond van de Wht wordt de vergoeding voor immateriële schade toegekend voor ieder half jaar tot de dagtekening van een eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij afronding naar boven plaatsvindt. Nu het bezwaar (deels) gegrond is en het advies is om de beschikking tot toekenning van compensatie te herroepen, adviseert de Commissie UHT om als einddatum de beslissing op bezwaar aan te houden.

Rentevergoeding over gemiste KOT (onderdeel j)
In haar schriftelijke reactie van 12 september 2023 geeft UHT aan dat de berekening van de rentevergoeding niet conform de artikelen 2.2 sub g en 2.3 zevende lid van de Wht heeft plaatsgevonden, omdat de gehanteerde einddatum 2 juli 2021 afwijkt van de datum waarop het bestreden besluit is gedagtekend (21 juli 2021). De ingangsdata voor de rentevergoeding dienen dan ook te lopen vanaf respectievelijk: 1 juli 2011, 1 juli 2012 en 1 juli 2013.
De Commissie stelt vast doordat de onderdelen h, i en j van de compensatieberekening wijzigen dit ook gevolgen heeft voor component k van de berekening (aanvullende vergoeding 1% van het subtotaal).

Strijd met het motiveringsbeginsel en de LIC-overzichten
De Commissie meent dat UHT met het samengestelde bezwaardossier (waaronder de
LIC-overzichten van 2010 tot en met 2012) en de schriftelijke reactie inzichtelijk heeft
gemotiveerd hoe aan de verschillende forfaitaire bedragen is gekomen. Daarmee is het
bestreden besluit voldoende onderbouwd en treft deze bezwaargrond geen doel.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie deels gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van één procespunt (indienen van een bezwaarschrift) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om het bezwaar (deels)
gegrond te verklaren en in de beslissing op bezwaar de volgende elementen van de
compensatieberekening van 21 juli 2021 als volgt aan te passen:

  • de vergoeding voor juridische hulp voor de jaren 2010 en 2011 overeenkomstig
    de hiervoor aangegeven berekening aan te passen naar in totaal € 5.984, -;
  • de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag te herzien;
  • de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
    beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
    aan te passen;
  • Een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
    bezwaarprocedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter