Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01110

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 2 april 2021 met kenmerk UHT-DC

Ontvangst bezwaarschrift: 12 mei 2021

Hoorzitting: 14 december 2022

Overdracht advies aan UHT: 3 februari 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) om het bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond te verklaren en belanghebbende de vergoeding voor immateriële schade toe te kennen voor zowel CAF Tonga-2014 als CAF Valreep, nu zij destijds in beide onderzoeken is betrokken. Verder adviseert de Commissie een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 2 april 2021 (kenmerk: UHT-DC).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende voor de jaren 2013, 2014 en 2015 een compensatie toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Whot) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Whot werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Whot bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 2 april 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Whot.

De compensatie bestaat uit:

  • extra vergoeding van 1% over het gehele compensatiebedrag (artikel 2.3 lid 8 Whot).
  • vergoeding van door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) teruggevorderde of niet toegekende KOT (artikel 2.3 lid 1 Whot);
  • vergoeding van de door de B/T opgelegde bestuurlijke boete voor verzuim of vergrijp (artikel 2.3 lid 2 Whot);
  • vergoeding van materiële schade volgens de vaste norm van 25% van dit bedrag (artikel 2.3 lid 3 Whot);
  • vergoeding van immateriële schade van €500,- per zes maanden (artikel 2.3 lid 4 Whot);
  • vergoeding van de invorderingskosten, inclusief rente (artikel 2.3 lid 5 Whot);
  • vergoeding van beroepsmatig verleende juridische hulp (artikel 2.3 lid 6 Whot);
  • rentevergoeding over gemiste KOT (artikel 2.3 lid 7 Whot);

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 2 juni 2020 bij het UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling kinderopvangtoeslag.
  • Bij beschikking van 2 april 2021 (UHT-DC) is aan belanghebbende een definitieve compensatie toegekend van € 33.322,- over de toeslagjaren 2013 t/m 2015.
  • Gemachtigde heeft op 12 mei 2021 namens belanghebbende bezwaar ingediend tegen de beschikking van 2 april 2021. Zij heeft haar bezwaargronden op 2 augustus 2022 nader aangevuld.
  • Op 13 september 2022 heeft UHT schriftelijk op de bezwaargronden gereageerd.
  • Op 14 december 2022 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen. Het verslag van deze hoorzitting is gevoegd bij dit advies.

Feiten

Belanghebbende heeft ten behoeve van haar kinderen bij de Belastingdienst/Toeslagen kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) aangevraagd over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft over 2013, 2014 en 2015 voorschotten toegekend tot een totaalbedrag van € 18.247,-.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft belanghebbende in twee CAF-onderzoeken betrokken. Over de jaren 2013 en 2014 in CAF Tonga-2014, in het jaar 2015 in CAF Valreep.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 26 mei 2014 aan belanghebbende medegedeeld dat haar KOT over het toeslagjaar 2014 zou worden stopgezet. Op 27 oktober 2014 is aan belanghebbende meegedeeld dat zij alle ontvangen KOT over de toeslagjaren 2013 en 2014 zal moeten terugbetalen. Over het toeslagjaar 2015 is haar KOT later verlaagd tot € 1.432,-.

Belanghebbende is destijds tegen de nihilbeschikkingen KOT over 2013 en 2014 en de verlaging KOT over 2015 in bezwaar gekomen. De bezwaren over 2013 en 2014 zijn ongegrond respectievelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van belanghebbende over 2015 is op 15 augustus 2016 gegrond verklaard, waarop de KOT over toeslagjaar 2015 is vastgesteld op € 1.790,-. Op 8 september 2017 is de KOT 2015 definitief vastgesteld op € 1.803,-.

Belanghebbende heeft bij UHT om herbeoordeling van de hierboven geduide toeslagjaren gevraagd. UHT heeft op 2 april 2021 haar aanvraag om compensatie ex artikel 2.1 Whot toegewezen, en belanghebbende daarbij een compensatiebedrag ad € 33.322,- toegekend. Gemachtigde is op 12 mei 2021 namens belanghebbende tegen deze beschikking in bezwaar gekomen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en ontvangen en voldoet ook overigens aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Immateriële schadevergoeding nu sprake is van verschillende onderzoeken

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de immateriële schadevergoeding twee maal dient te worden vergoed nu zij deel heeft uitgemaakt van twee CAF-onderzoeken.
Ingevolge artikel 2.3 lid 4 Whot bedraagt de toe te kennen forfaitaire immateriële schadevergoeding, ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in art. 2.2 onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van de compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig lid 1 voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen. De forfaitaire vergoeding voor immateriële schade is een vergoeding voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren, omdat het lang heeft geduurd voordat de compensatie definitief werd berekend.

De Commissie adviseert UHT om de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van belanghebbende te berekenen vanaf de datum van de eerste brief met het verzoek om informatie in het kader van een CAF 11 of (CAF-) vergelijkbaar onderzoek (zgn. baliebrief). Vanaf die datum ervoer belanghebbende immers de negatieve gevolgen van de bevooroordeelde houding die de Belastingdienst/Toeslagen tegenover de in het CAF 11 onderzoek betrokken ouders innam.

Als einddatum adviseert de Commissie in deze zaak de datum van de beslissing op bezwaar omdat het bezwaar deels gegrond is en UHT, naar de Commissie begrijpt, voornemens is in een dergelijke situatie deze einddatum te hanteren. Ten aanzien van belanghebbende is er in de toeslagjaren 2013 tot en met 2015 sprake geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Over de jaren 2013 en 2014 is zij betrokken in het CAF-vergelijkbare onderzoek CAF Tonga-2014. Over het toeslagjaar 2015 is zij betrokken in een nader onderzoek, CAF Valreep. Daarmee is zij onmiskenbaar betrokken in twee verschillende onderzoeken, waaruit ook volgt dat er twee verschillende vergoedingen dienen te worden toegekend. Dat het onderzoek CAF Valreep in het verlengde lag van CAF Tonga-2014, maakt naar het oordeel van de Commissie niet dat geen sprake is van twee verschillende onderzoeken. Gelet hierop adviseert de Commissie om de forfaitaire immateriële schadevergoeding ex artikel 2.3 lid 4 Whot tweemaal toe te kennen. Deze bezwaargrond slaagt.

UHT heeft voor de berekening van de compensatie een verouderd format gebruikt

De Commissie heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het compensatiebedrag enkel vanwege het gebruik van een ander berekeningsformat niet zou kloppen. De Commissie adviseert UHT wel om voor de beslissing op bezwaar een nieuwe berekening van het compensatiebedrag te laten maken waarbij gebruik wordt gemaakt van het meest recente berekeningsformat.

Incompleet bezwaardossier leidt niet tot conclusie motiveringsgebrek

Belanghebbende heeft verder betoogd dat UHT in bezwaar heeft verzuimd om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. De gespreksverslag(en) en de correspondentie (tussen belanghebbende en UHT) die aan het nemen van het bestreden besluit voorafgingen, zouden ontbreken. Daarnaast ontbreekt volgens belanghebbende in het dossier de voorschotbeschikking van 21 september 2013, waarbij het voorschot KOT over het toeslagjaar 2013 is vastgesteld op € 9.782,-. Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat UHT zal proberen eventuele gespreksverslagen alsnog aan de gemachtigde van belanghebbende ter beschikking te stellen en dat UHT de ontbrekende beschikking nog naar gemachtigde zal sturen. De opvatting van belanghebbende dat gezien het ontbreken van deze stukken ten aanzien van het bestreden besluit sprake is van een motiveringsgebrek, deelt de Commissie niet. Deze stukken hebben immers geen invloed op de compensatieberekening.

Proceskostenvergoeding

Nu het bezwaar naar mening van de Commissie (deels) gegrond is, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor twee.
  • het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • tweemaal een forfaitaire vergoeding voor immateriële schade aan belanghebbende toe te kennen, en daarbij de dagtekening van de te nemen beslissing op bezwaar als einddatum voor de looptijd in aanmerking te nemen;
  • de rentevergoeding voor gemiste kinderopvangtoeslag te berekenen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • eventuele gespreksverslagen op te vragen en aan de gemachtigde van belanghebbende ter beschikking te stellen;
  • de voorschotbeschikking van 21 september 2013 aan de gemachtigde te verstrekken ter completering van het dossier;
  • een compensatieberekening volgens het nieuwe model te verstrekken aan gemachtigde;

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter