Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01026 en 2021-01029

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 8 april 2021 met kenmerk UHT-DC-1 A, 8 april 2021 met kenmerk UHT-B-ABD en 17 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschriften: 21 mei 2021 en 10 november 2021

Hoorzitting: 8 juni 2023

Overdracht advies aan UHT: 7 augustus 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2021 gedeeltelijk gegrond te verklaren, dit besluit op onderdelen te herroepen en de ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te berekenen. Voorts adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de besluiten van 8 april 2021 ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften, zijn gericht tegen de hierboven vermelde door UHT genomen beschikkingen van 8 april 2021 en 17 juni 2021:

  • Definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) (UHTDC-I A);
  • Beschikking aanvullend bedrag herbeoordeling KOT (UHT-B ABD);
  • Definitieve beschikking compensatie KOT (UHT-DC I).

Deze beschikkingen zijn gebaseerd op het Besluit forfaitair bedrag en verruiming
compensatieregeling van 18 maart 2021 (Staatscourant 2021, 14691) gewijzigd bij
Besluit uitbreiding Catshuisregeling KOT van 31 mei 2021, (Staatscourant 2021, 28304) (hierna: Catshuisregeling).

Op 5 november 2022 is de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022,
433).

Gelet op 8.6 en artikel 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen van 18 februari 2021, 28 juni 2021 en 11 augustus 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van
artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 14 november 2019 een verzoek gedaan om herbeoordeling KOT.
  • Belanghebbende heeft op 21 november 2020 € 750 ontvangen als tegemoetkoming voor het lange wachten op de herbeoordeling.
  • UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over de toeslagperiode 2009 tot en met 2012 en heeft advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). Op 25 maart 2021 heeft de CvW geoordeeld dat gedurende de jaren 2009, 2011 en 2012 geen
    sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Voor het toeslagjaar 2010 is de compensatieregeling wel van toepassing, omdat belanghebbende individueel vooringenomen is behandeld.
  • Op 8 april 2021 stuurt de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) aan
    belanghebbende een vooraankondiging compensatie KOT. Hierin staat dat de
    hoogte van de (voorlopige) compensatie over het jaar 2010 € 22.110 bedraagt.
  • Op 8 april 2021 stuurt B/T aan belanghebbende een beschikking aanvullend
    bedrag herbeoordeling KOT over toeslagjaar 2010. Onder verwijzing naar het
    kabinetsbesluit van 22 december 2020 (Catshuisregeling) wordt aan belanghebbende bericht dat een aanvulling tot € 30.000 zal worden betaald van
    € 7.890 (€ 22.110 + € 7.890 = € 30.000).
  • Op 8 april 2021 stuurt B/T aan belanghebbende een definitieve beschikking
    afwijzing compensatie KOT voor de toeslagjaren 2009, 2011 en 2012.
  • Op 17 juni 2021 stuurt B/T aan belanghebbende een definitieve beschikking
    compensatietoeslag. Hierin is de definitieve compensatie over het jaar 2010
    bepaald op € 22.734. Gelet op de eerdere uit betalingen zal geen aanvullende
    betaling plaatsvinden.
  • Op 21 mei 2021 zijn 2 (pro forma) bezwaarschriften van belanghebbende tegen de beschikkingen van 8 mei 2021 ingekomen bij B/T. Op 8 juli 2021 heeft UHT een ontvangstbevestiging gestuurd.
  • Op 10 november 2021 is het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de
    beschikking van 17 juni 2021 ontvangen. Belanghebbende geeft aan dat de
    gronden in het bezwaarschrift van 10 november 2021 als herhaald en ingelast
    beschouwd moeten worden ten aanzien van de twee eerder ingediende
    bezwaren.
  • Op 2 december 2021 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift van 10 november 2021 bevestigd.
  • Tussen partijen is op 10 maart 2022 afgesproken dat de 3 bezwaarschriften gezamenlijk zullen worden behandeld.
  • Op 2 mei 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden van
    belanghebbende.
  • Op 27 oktober 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. In overleg met partijen
    is besloten om de zaak aan te houden in verband met de start van een mediation
    traject. Het verslag van als bijlage bij het advies gevoegd.
  • Op 8 juni 2023 heeft opnieuw een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting
    is verslag gemaakt. Dit verslag is als bijlage bij het advies gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Tussen partijen is niet in geschil dat de bezwaren ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Het bezwaar gericht tegen de afwijzing van compensatie (toeslagjaren 2009, 2011 en 2012)

Onjuiste/onzorgvuldige motivering

Belanghebbende stelt dat de CvW een onjuiste conclusie heeft getrokken en dat zij niet
heeft onderbouwd hoe deze conclusie tot stand is gekomen. Dit levert een
motiveringsgebrek op. Belanghebbende begrijpt niet waarom UHT haar besluit heeft
gebaseerd op dit advies.

De Commissie stelt voorop dat de CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 Awb. UHT mag zich daarom op het advies van de CvW baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt zorgvuldig is verricht (artikel 3:9 Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb).

De Commissie overweegt dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de
conclusie rechtvaardigen dat UHT zich niet heeft mogen baseren op het advies van de
CdW. UHT heeft in haar afwijzende beschikking van 8 april 2021 (kenmerk UHT-DC-I A)
gemotiveerd aangegeven, in lijn met het advies van de CvW, dat belanghebbende voor
de toeslagjaren 2009, 2011 en 2012 geen aanspraak op compensatie heeft, nu er over
deze jaren geen sprake is geweest van vooringenomenheid dan wel hardheid.

Institutionele vooringenomenheid

Belanghebbende stelt dat hij voor de toeslagjaren 2009, 2011 en 2012 in aanmerking
moet komen voor compensatie wegens institutioneel vooringenomen handelen.
Daarnaast meent belanghebbende dat de berekening over toeslagjaar 2012 niet klopt.
Tot april 2012 is kinderopvang genoten, omdat belanghebbende werkte en zijn vrouw
een verplichte inburgeringscursus volgde.

De Commissie is van oordeel dat uit de schriftelijke reactie volgt dat UHT heeft mogen
oordelen dat voor de jaren 2009, 2011 en 2012 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Immers, de bijstellingen voor de desbetreffende toeslagjaren hebben – zoals uit de stukken blijkt – plaatsgevonden conform de door de kinderopvanginstelling of belanghebbende opgestuurde informatie en zijn te duiden als reguliere correcties op grond van door belanghebbende verstrekte informatie.

Met betrekking tot 2012 stelt de Commissie vast dat de KOT automatisch is verlengd. Het voorschot is herzien en neerwaarts bijgesteld. Daartegen heeft belanghebbende indertijd bezwaar gemaakt. Tijdens de behandeling van het bezwaar is gebleken dat er in 2012 geen kinderopvang is genoten. Dit is destijds ook door belanghebbende bevestigd en heeft er toe geleid dat belanghebbende zijn bezwaar eind 2012 heeft ingetrokken. In verband met het in 2012 niet genoten hebben van kinderopvang is het bedrag van de KOT op nihil gesteld. Belanghebbende stelt nu dat zijn kinderen tot april 2012 wel opvang hebben genoten. De Commissie gaat hier niet in mee. De stelling van belanghebbende staat haaks op het zojuist gestelde en is niet onderbouwd. Voorts blijkt uit de brief van de [kinderopvanginstelling] van 28 oktober 2012 dat de instelling ten onrechte voor 2012 KOT heeft ontvangen en dat bedrag terug wil storten. De Commissie heeft geen reden om aan de inhoud van deze brief te twijfelen.

Hardheid

Volgens belanghebbende zijn er bijzondere omstandigheden aan de orde waardoor de
hardheidsregeling van toepassing is. Belanghebbende stelt dat hij in totaal € 54.000 aan de Belastingdienst heeft moeten terugbetalen. De € 30.000 die hij tot nu toe heeft
ontvangen is niet voldoende.

Naar het oordeel van de Commissie heeft belanghebbende onvoldoende onderbouwd dat hij met betrekking tot de kinderopvangtoeslagen een bedrag van € 54.000 heeft moeten terugbetalen. Voorts strookt deze stelling van belanghebbende niet met de gegevens uit de LIC-overzichten zoals opgenomen in het dossier. De Commissie volgt UHT dan ook in haar standpunt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die maken dat sprake is geweest van hardheid.

Het bezwaar gericht tegen de definitieve beschikking compensatie (toeslagjaar 2010)

Werkelijke schade

Belanghebbende heeft aangevoerd dat de werkelijke schade hoger is dan de toegekende compensatie voor materiele en immateriële schade. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1 lid 1 jo. artikel 2.3 van de Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat hij meer of andere schade heeft geleden, dan dient hij daarvoor een verzoek in te dienen bij de Commissie Werkelijke Schade voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1 lid 3 van de Wht.

Aanvangsdatum voor berekening immateriële schadevergoeding

Ter zitting heeft belanghebbende te kennen geven dat zijn bezwaar ten aanzien van
toeslagjaar 2010 enkel nog ziet op de berekening van de immateriële schadevergoeding. Belanghebbende kan zich niet vinden in de door UHT gehanteerde aanvangsdatum van 3 februari 2012. Belanghebbende stelt dat hij al sinds 2009 benadeeld is. De aanvangsdatum moet volgens hem dan ook 16 februari 2009 zijn.

De Commissie stelt voorop dat het compensatiebedrag bestaat uit meerdere (forfaitaire) componenten, zoals vergoeding van directe materiële schade en immateriële schade. De vergoeding voor immateriële schade is berekend over de periode die aanvangt op de datum van de eerste neerwaartse correctie en eindigt op de datum van de compensatiebeschikking.

Naar het oordeel van de Commissie is er geen aanleiding om de aanvangsdatum op 16
februari 2009 te stellen. Zoals hiervoor overwogen komt belanghebbende niet in
aanmerking voor compensatie over toeslagjaar 2009. De Commissie volgt UHT in haar
standpunt dat moet worden uitgegaan van de aanvangsdatum 3 februari 2012 omdat op deze datum aan belanghebbende de brief 'nihilstelling' is gestuurd. Nu dit een andere datum is dan aanvankelijk was opgenomen in het bestreden besluit, adviseert de Commissie – in lijn met het standpunt van UHT – het bestreden besluit op dit punt
gegrond te verklaren en te herroepen. Omdat het bezwaar op dit punt gegrond is, adviseert de Commissie om de vergoeding immateriële schade aan te passen waarbij de einddatum wordt bijgesteld tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Rentevergoeding en aanvullende vergoeding van 1%

UHT ziet aanleiding om – nu het bezwaar deels gegrond is – de rentevergoeding over de gemiste KOT te berekenen vanaf de datum van de eerste neerwaartse correctie tot de datum van de beslissing op bezwaar en de aanvullende vergoeding van 1% van het
subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen. De Commissie onderschrijft dit
standpunt.

Proceskostenvergoeding

Nu de Commissie adviseert tot het herroepen van de bestreden beschikking van 17 juni 2021, heeft belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • de bezwaren tegen de beschikking van 17 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te verklaren en op onderdelen te herroepen en daarbij:
    • de vergoeding immateriele schade voor het toeslagjaar 2010 te berekenen vanaf 3 februari 2012 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
    • de rentevergoeding voor gemiste KOT te berekenen vanaf 3 februari 2012 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
    • de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
  • de bezwaren tegen de beschikkingen van 8 april 2021 met kenmerken UHT-DC-1 A en UHT-B ABD ongegrond te verklaren en deze beschikkingen in stand te laten.

Voorts adviseert de Commissie UHT om een proceskostenvergoeding voor de
onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het
hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter