BAC 2021-00794
Publicatiedatum 31-01-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 3 juni 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 12 juli 2021
Hoorzitting: 15 juni 2023
Overdracht advies aan UHT: 30 oktober 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 7 juli 2021, ingekomen op 12 juli 2021, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 3 juni 2021, met kenmerk UHT-DC I.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is voor het toeslagjaar 2009 een
compensatievergoeding van € 32.512 toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden. Op grond van de artikelen 9.2 en 8.6 Wht wordt de in dit geval bestreden
beschikking geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 21 december 2020 een verzoek ingediend voor
herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (KOT) over het jaar 2009. Belanghebbende heeft voorts aangegeven dat dit verzoek mogelijk ook geldt voor de jaren 2010 tot en met 2014. De ontvangst van dit verzoek is op 6 januari 2021 door UHT bevestigd. - Bij brief van 2 april 2021 (kenmerk UHT-VC I) is het voorlopige compensatiebedrag voor het toeslagjaar 2009 vastgesteld op € 32.440. Het gehele bedrag is direct aan belanghebbende uitbetaald.
- Bij de definitieve beschikking van 3 juni 2021 is het compensatiebedrag vastgesteld op € 32.512. Dit betekent dat belanghebbende als gevolg van deze beschikking een extra compensatiebedrag van € 72 heeft ontvangen.
- Tegen de beschikking van 3 juni 2021 heeft gemachtigde op 7 juli 2021, ingekomen op 12 juli 2021, een pro forma bezwaarschrift ingediend. De gemachtigde heeft de gronden van het bewaar per e-mail op 20 september 2021 en op 16 augustus 2022 aangevuld.
- UHT heeft op 9 februari 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van belanghebbende.
- Op 15 juni 2023 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van gemachtigde. Een verslag van de hoorzitting is bij het advies gevoegd.
- Naar aanleiding van de zitting heeft UHT per e-mail van 25 juli 2023 een toelichting gegeven op de wijze waarop de looptijd van de rente over de gemiste KOT is vastgesteld.
- Op 5 september 2023 heeft gemachtigde een aanvullende vraag gesteld over de
grondslag voor de rente over de gemiste KOT. - Op 11 oktober 2023 heeft UHT een nadere toelichting gegeven op de grondslag voor de rente over de gemiste KOT. De Commissie heeft de toelichting aan gemachtigde doorgezonden.
- De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motivering en zorgvuldigheid
Gemachtigde voert aan dat de bestreden beslissing niet met de vereiste zorgvuldigheid is opgesteld en niet voldoende is gemotiveerd, met name nu belanghebbende niet beschikt over haar persoonlijk dossier en de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (LIC). De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen (hierna B/T) tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de kinderopvangtoeslag.
De Commissie is daarom van oordeel dat het bestreden besluit door middel van het
indienen van het schriftelijke verweer, de bijbehorende producties en het ter zitting
gevoerde verweer voldoende is onderbouwd.
Namens belanghebbende zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze kunnen leiden. De Commissie stelt vast dat
belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijk verweer en de bijbehorende
stukken (waaronder de gevraagde LIC-overzichten). Bovendien is de Commissie
gebleken dat belanghebbende op 7 maart 2023 het bezwaardossier van UHT heeft
ontvangen. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende
inzicht verkrijgen in de totstandkoming van het bezwaardossier. De Commissie is gelet
op voormelde omstandigheden dan ook van oordeel dat het niet beschikken over het
gehele persoonlijk dossier (dat ziet op meer informatie dan de aan belanghebbende
toegewezen en uitbetaalde KOT), niet tot de conclusie leidt dat sprake is van
onzorgvuldige of ongemotiveerde besluitvorming over de KOT.
Herbeoordeling overige toeslagjaren
Belanghebbende heeft aangevoerd dat ten onrechte alleen het toeslagjaar 2009 is
herbeoordeeld. Volgens belanghebbende dienden ook de toeslagjaren 2011 en 2012
meegenomen te worden in de herbeoordeling. UHT stelt daarover dat belanghebbende tot 2010 KOT heeft aangevraagd. Vanaf 2010 is de toeslagpartner van belanghebbende aanvrager geweest van de KOT. Daarom heeft belanghebbende geen herbeoordeling ontvangen voor de toeslagjaren na 2009.
De Commissie overweegt dat de beschikking die in deze bezwaarprocedure aan de orde is, alleen ziet op de herbeoordeling van 2009. De Commissie kan pas een advies
uitbrengen over de herbeoordeling van eventuele overige toeslagjaren, als UHT na
herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. Nu dit niet het geval is geweest, adviseert de Commissie UHT het bezwaar op dit punt
ongegrond te verklaren aangezien dit bezwaar buiten de reikwijdte van de bestreden
beschikking valt.
Vergoeding juridische bijstand voor bezwaar over jaar 2009
Gemachtigde maakt namens belanghebbende bezwaar tegen het feit dat bij de
vaststelling van het definitieve compensatiebedrag ten onrechte de vergoeding voor
juridische bijstand op nihil is gesteld. Gemachtigde stelt dat uit de ingediende
bezwaarschriften en het verzoek om herziening over het toeslagjaar 2009 blijkt dat
belanghebbende tenminste gebruik heeft gemaakt van een juridisch onderlegd persoon. Hierdoor heeft belanghebbende recht op een beperkte vergoeding voor deze externe hulp, zoals in eerdere adviezen van de Commissie aan de orde is gekomen.
Naar het oordeel van de Commissie heeft belanghebbende het aannemelijk gemaakt dat hij bij het opstellen van de bezwaarschriften (tegen de beschikking van 15 september 2012) en het herzieningsverzoek KOT 2009 gebruik heeft gemaakt beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
In haar schriftelijke reactie geeft UHT aan dat zij 1 procespunt (wegingsfactor 2) zal
toekennen voor de door belanghebbende ingediend bezwaar en herzieningsverzoek. De Commissie onderschrijft het voornemen van UHT om de vergoeding voor juridische
bijstand aan te passen met een bedrag van € 1.674 (1 x 2 x € 837 = € 1.674). De
Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt gegrond te verklaren.
Vergoeding immateriële schade – werkelijke schade
Gemachtigde voert aan dat het onduidelijk is hoe de berekening van de vergoeding voor immateriële schade tot stand is gekomen. De gemachtigde is van mening dat 29
augustus 2012 niet als begindatum kan worden aangehouden voor de berekening van de vergoeding immateriële schade, omdat de discussie over het toeslagjaar 2009 al loopt vanaf medio 2012. Bovendien meent gemachtigde dat de periode waarover immateriële schade wordt vergoed, door moet lopen tot de datum van de beslissing op het bezwaar.
De Commissie overweegt als volgt
Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wet hersteloperatie toeslagen geldt de dagtekening van de eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT als startmoment voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade. Vanaf die datum tot de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie wordt € 500 aan vergoeding toegekend voor ieder half jaar dat is verstreken.
Uit het dossier blijkt dat de eerste beschikking tot neerwaartse correctie dateert van 15
september 2012. UHT is uitgegaan van de interne notitie (het RKT-bestand) met beslissing om de KOT over 2012 stop te zetten, welke dateert van 29 augustus 2012. De Commissie is echter van mening dat, gelet op de wettekst, 21 augustus 2012 (de datum van de stopbrief) als startmoment aangehouden moet worden voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade.
De Commissie adviseert UHT dan ook de forfaitaire vergoeding voor de immateriële
schade van de belanghebbende, te berekenen vanaf 21 augustus 2012 tot het moment
van de beslissing op bezwaar.
Rente gemiste KOT
Gemachtigde heeft verzocht om de rente over de gemiste KOT door te laten lopen tot
aan de beslissing op bezwaar.
De Commissie overweegt dat UHT gemotiveerd heeft aangegeven dat de rente over de
gemiste KOT ex artikel 2.3 lid 7 Wht en artikel 27 Awir eindigt op de dag van de
dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming. De aanpassing van 3 juni 2021 in plaats van 27 mei 2021 zal dus leiden tot correctie van onderdeel j. UHT heeft nader toegelicht dat de rente gemiste KOT verder ongewijzigd blijft omdat de grondslag, het compensatiebedrag voor gemiste KOT, niet wijzigt.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit punt deels gegrond te verklaren door in de berekening de datum van de definitieve beschikking te corrigeren naar 3 juni 2021.
De Commissie adviseert UHT om de berekening van de aanvullende vergoeding van 1% eveneens te corrigeren.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ten dele gegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft
belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten
(bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere
zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te
kennen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, adviseert de Commissie UHT om in de beslissing op bezwaar:
- het bezwaar (deels) gegrond te verklaren;
- de compensatieberekening voor toeslagjaar 2009 aan te passen op het punt vergoeding juridische bijstand voor het bezwaar over toeslagjaar 2009 en daarbij de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 21 augustus 2012 tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de rente voor gemiste KOT aan te passen aan de datum van de beschikking tot
toekenning compensatie conform de schriftelijke reactie van UHT; - de berekening van de aanvullende vergoeding van 1% eveneens aan te passen;
- een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van 2 procespunten tegen het hoogste tarief, met een wegingsfactor 2.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter