BAC 2021-00725
Publicatiedatum 16-02-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 maart 2021 met kenmerk UHT-DC-I A
Ontvangst bezwaarschrift: 15 april 2021
Overdracht advies aan UHT: 17 november 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren, het bestreden besluit
in stand te laten en het verzoek om een proceskostenvergoeding of te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: belanghebbende) op 9 april 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking afwijzing compensatie of andere uitkering kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 10 maart 2021 (met kenmerk UHT-DC-I A).
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is bij beschikking van 10 maart 2021 met kenmerk UHT-DC-I A vastgesteld dat belanghebbende over het toeslagjaar 2008 geen aanspraak toekomt op compensatie.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht worden de in dit geval bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 13 januari 2021 een herbeoordelingsverzoek ingediend voor
de kinderopvangtoeslag (hierna KOT) voor het toeslagjaar 2008. - UHT heeft een herbeoordeling uitgevoerd over het toeslagjaar 2008.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
belanghebbende op 16 februari 2021 aan UHT toegestuurd. CvW heeft kort
samengevat geoordeeld dat belanghebbende over het toeslagjaar 2008 geen
aanspraak toekomt op compensatie wegens vooringenomen handelen door
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Uit de motivering van de voorlopige conclusie in de daarbij gevoegde stukken blijkt niet dat B/T bij de controle over het toeslagjaar 2008 in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Van institutioneel vooringenomen handelen is daarom voor dat jaar geen sprake. - Bij beschikking van 10 maart 2021 (kenmerk UHT-DC-I A) heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie of een andere uitkering in het kader van het herstel in verband met de toeslagaffaire. Niet is gebleken dat er bij de beoordeling van de KOT over 2008 fouten zijn gemaakt.
- Bij brief van 9 april 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A.
- Bij brief van 3 mei 2021 heeft zich als gemachtigde van belanghebbende gesteld.
- Bij brief van 24 juni 2021 heeft UHT de ontvangst van het bezwaar schriftelijk
bevestigd. - Bij brief van 29 september 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende de
gronden van het bezwaar ingediend. - Op 19 juli 2023 heeft UHT schriftelijk op de bezwaargronden van belanghebbende
gereageerd. - Bij e-mailbericht van 26 september 2023 heeft de Commissie het dossier van
belanghebbende aan gemachtigde toegezonden. - Op 14 september 2023 is belanghebbende uitgenodigd voor deelname een hoorzitting op 16 november 2023.
- Op 14 november 2023 heeft gemachtigde doorgegeven dat belanghebbende afziet van deelname aan de hoorzitting. Gemachtigde heeft verzocht te adviseren op basis van de in het dossier aanwezige stukken.
- De Commissie, bestaande [voorzitter] en [leden], heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Gastouderbureau
Belanghebbende betoogt dat zij kinderopvang heeft genoten bij [gastouderbureau]. Dit gastouderbureau is voorwerp geweest van een fraudeonderzoek en is het onderwerp geweest van CAF-onderzoek. Belanghebbende betoogt dat haar KOT over het toezichtjaar 2008 om onduidelijke redenen is stopgezet en dat dit verband lijkt te hebben met het CAF-onderzoek. Belanghebbende stelt daarom in aanmerking te komen voor compensatie.
De Commissie erkent dat het gastouderbureau een van de kinderopvanginstellingen is die voorwerp zijn geweest van onderzoek naar (vermeende) onregelmatigheden (een zogenoemd CAF-onderzoek). De Commissie stelt voorts vast dat dit onderzoek ertoe heeft geleid dat bij de bij dit gastouderbureau aangesloten vraagouders in bepaalde gevallen in hun rechten op KOT werden gekort doordat er over een aantal toeslagenjaren stopzettingen werden doorgevoerd.
Om recht te hebben op compensatie is echter niet voldoende dat een ouder opvang heeft genoten bij een kinderopvanginstelling die onderwerp was van een CAF-onderzoek. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 2.1 lid 1 van de Wht. Er dient in de specifieke situatie van belanghebbende sprake te zijn geweest van institutionele vooringenomenheid van B/T dan wel hardheid bij de toepassing van het wettelijke stelsel.
Hiervan is naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval geen sprake geweest. De Commissie maakt uit de door UHT ingediende schriftelijke reactie met onderliggende stukken op dat de bijstelling van de KOT over het toeslagjaar 2008 heeft plaatsgevonden naar aanleiding Van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen (zie producties 18, 21 en 22). De neerwaartse bijstelling kwam met name voort uit de stopzetting van de KOT door belanghebbende zelf per 1 november 2008 (zoals volgt uit productie 18). De omstandigheid dat de KOT over 2008 vervolgens in de definitieve beschikking van 27 mei 2014 is verhoogd, kan worden verklaard door een lager vastgesteld toetsingsinkomen. Verwezen wordt daarbij naar de producties 20 en 21. De wijzigingen die zijn doorgevoerd, vonden plaats op basis van
het reguliere toeslagenproces en geven op zichzelf geen blijk van (institutioneel)
vooringenomen handelen als bedoeld in artikel 2.1. Wht. De Commissie adviseert tot
ongegrondverklaring van het bezwaar.
Belanghebbende maakt tevens aanspraak op compensatie op grond van de hardheidsregeling. Ingevolge artikel 2.1 lid 1 Wht kept B/T op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem (hierna: hardheid).
De Commissie ziet geen aanleiding tot compensatie op grond van hardheid nu over het toeslagjaar 2008 geen terugvordering heeft plaatsgevonden. Weliswaar is de KOT verlaagd met een bedrag van € 1.302, maar niet gebleken is dat deze verlaging heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit harde toepassing van het systeem. Bovendien is duidelijk dat de correcties over het toeslagjaar 2008 reguliere correcties betroffen. Op de verlaging zijn geen bijzondere omstandigheden van invloed geweest, die maken dat toepassing van de wettelijke regeling in deze zaak ertoe heeft geleid dat jegens belanghebbende sprake is geweest van hardheid. Uit de stukken blijkt bovendien niet van andere terugvorderingen. De Commissie verwijst daarbij naar de stukken uit het SIC (productie 23). Tot slot geldt dat een hardheidstegemoetkoming gelet op artikel 2.1, lid 4 van de Wht niet kan worden toegekend voor een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd. Aangezien de KOT over het toeslagjaar 2008 slechts met een bedrag van € 1.302 is verlaagd, komt belanghebbende ook al om die reden niet voor compensatie op grond van hardheid in aanmerking. De Commissie adviseert UHT tot ongegrondverklaring van het bezwaar.
Incompleet dossier en herbeoordeling
Belanghebbende stelt dat na 2008 diverse terugvorderingen hebben plaatsgevonden. Volgens belanghebbende betoogt UHT dat een tweetal beschikkingen ontbreekt en dat daardoor niet is te achterhalen in hoeverre sprake is geweest van terugvorderingen. Volgens belanghebbende is UHT er op grond daarvan ten onrechte vanuit gegaan dat er geen terugvorderingen hebben plaatsgevonden. Het dossier is volgens belanghebbende incompleet, zodat er op basis daarvan geen weloverwogen herbeoordeling heeft kunnen plaatsvinden. Het besluit is daardoor onzorgvuldig tot stand gekomen.
Anders dan belanghebbende, oordeelt de Commissie dat UHT aan de hand van de schriftelijke reactie en onderliggende (proces)stukken de handelingen die hebben plaatsgevonden met betrekking tot de KOT over het toeslagjaar 2008 voldoende heeft (kunnen) verantwoord(en). De Commissie betreurt dat een tweetal relevante beschikkingen niet in het dossier zijn terug te vinden. Dit betekent echter niet dat daarmee moet worden uitgegaan van een recht op compensatie en/of een noodzaak tot een (nieuwe) herbeoordeling. De afwezigheid van deze beschikkingen wordt naar oordeel van de Commissie namelijk gecompenseerd door andere in het bezwaardossier aanwezige stukken, te weten het SAS overzicht (productie 21) en het RKT overzicht (productie 22). In het SAS overzicht is alle relevante informatie uit de diverse beschikkingen KOT over toeslagjaar 2008 opgenomen. In het RKT overzicht staan de diverse mutaties die zijn gedaan over het toeslagjaar 2008 en de verantwoording daarvan. Tot slot is ook het betaal- en verrekenoverzicht van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) aan het dossier toegevoegd (productie 23). Aan de hand hiervan kan de neerwaartse correctie van de KOT worden verklaard. De Commissie concludeert dat UHT op basis van het bezwaardossier heeft
kunnen constateren dat belanghebbende niet voor compensatie in aanmerking komt. De Commissie adviseert UHT mitsdien tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.
Het verzoek om een proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Omdat het bezwaar ongegrond is en niet leidt tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb niet in aanmerking voor de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Samenvattend adviseert de Commissie UHT om de bezwaren gericht tegen de bestreden beschikkingen ongegrond te verklaren, het bestreden besluit in stand te laten en het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure of te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter