BAC 2021-00668
Publicatiedatum 23-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 april 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 20 mei 2021
Hoorzitting: 18 januari 2024 om 11:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 17 april 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
Onderwerp van advies
Het door belanghebbende op 16 mei 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 16 april 2021 met kenmerk UHT-DC I.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende compensatie toegekend over de toeslagjaren 2006 tot en met 2011.
Overgangsrecht Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 6 december 2019 bij UHT aangemeld in het kader van een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij brief van 21 november 2020 is aan belanghebbende een eenmalige tegemoetkoming van € 750 toegekend in verband met de vertraging bij de herbeoordeling.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 13 december 2020 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geoordeeld dat niet alleen voor de jaren 2006 en 2007, maar ook voor de daaropvolgende periode tot en met juni 2008 sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid.
- Bij brief van 24 december 2020 met kenmerk UHT-VC I is aan belanghebbende over de toeslagjaar 2006 t/m 2008 een voorlopige compensatie van € 36.268 toegekend. Bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende waren fouten gemaakt.
- Bij beschikking van 6 april 2021 met kenmerk UHT-DC I is aan belanghebbende over de toeslagjaren 2006 tot en met 2011 een definitieve compensatie van € 36.618 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 30.268 had ontvangen, heeft een nabetaling van € 350 plaatsgevonden.
- Belanghebbende heeft bij brief van 16 mei 2021, ingekomen op 20 mei 2021, bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 6 april 2021. Op 2 juli 2021 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
- Bij brieven van 4 oktober 2022 heeft gemachtigde aanvullende gronden aangeleverd.
- Op 12 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk op de bezwaargronden gereageerd.
- Op 18 januari 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
- De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Het is niet in geding dat het bezwaar ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Volgens belanghebbende is de bestreden beslissing genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. UHT heeft bij het uitbrengen van de bestreden beslissing de daaraan ten grondslag liggende berekeningen niet voldoende toegelicht.
Dit impliceert echter niet dat van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat het bestreden besluit met het indienen van het schriftelijk verweer samen met een uitgebreide uitleg aan de hand van overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) voldoende is onderbouwd. De Commissie stelt zich dan ook op het standpunt dat het bezwaar van belanghebbende tegen de bestreden beschikkingen op dit punt ongegrond is.
Vergoeding voor werkelijk geleden schade
Belanghebbende stelt dat zij meer schade heeft geleden dan het in de definitieve compensatiebeschikking toegekende bedrag. De situatie met de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) zorgde bij haar voor veel slapeloze nachten, een hoop stress en spanningen in de relatie én de onderneming van belanghebbende en haar partner. Daarover merkt de Commissie op dat de Wht in beginsel forfaitaire compensatie toekent aan gedupeerde ouders. Wanneer een belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, waarvan volgens belanghebbende in haar geval ook sprake is, dan kan betrokkene ingevolge het bepaalde in artikel 2.1 lid 3 Wht aanspraak maken op een aanvullende compensatie. De belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies aan de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) wordt voorgelegd.
Component g
Belanghebbende stelt dat component g verkeerd is berekend, omdat het desbetreffende bedrag in het schema “definitieve compensatie” niet overeenkomt met het bedrag dat is vermeld in het overzicht van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC).
UHT heeft ter zitting toegelicht dat het LIC-overzicht ziet op de jaren 2006 tot en met 2009. In dit overzicht wordt een totaalbedrag aan kosten en rente vermeld van € 669. In de compensatieberekening is uitsluitend gekeken naar de jaren 2006, 2007 en 2008. Het jaar 2009 is niet meegenomen, waardoor het bedrag aan rente over dat jaar niet onder component g is opgenomen. In het LIC-overzicht is te zien dat het totaalbedrag aan kosten en rente in het jaar 2009 € 450 (€ 403 + € 46 + € 1) bedroeg. Dit bedrag moet dan ook in mindering worden gebracht op het eerder genoemde bedrag van € 669, wat uitkomt op een totaalbedrag van per saldo € 219. De Commissie constateert dat UHT component g aldus op een juiste wijze in de compensatieberekening heeft berekend. Het bezwaar is naar het oordeel van de Commissie op dit punt dan ook ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade stelt belanghebbende dat deze hoger zou moeten zijn dan is toegekend in component i in de compensatieberekening. Daaromtrent overweegt de Commissie als volgt.
De forfaitaire vergoeding van immateriële schade uit de Wht betreft een vergoeding voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die de belanghebbende heeft ervaren in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit. De compensatie bedraagt € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. In de compensatieberekening is uitgegaan van (afgerond) twintig halve jaren en is € 10.000 toegekend.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie toegelicht dat bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade uit is gegaan van een verkeerde start- en einddatum. Bij de berekening is 21 april 2011 als startdatum gehanteerd en 24 december 2020 als einddatum. De startdatum had 16 december 2011 moeten zijn en de einddatum 6 april 2021. Bij de toepassing van de juiste start- en einddatum zou sprake zijn geweest van een periode van 18,61 (afgerond 19) halve jaren in plaats van 19,91 (afgerond 20) halve jaren, waarvan in de berekening is uitgegaan. De berekening in de compensatieberekening valt daarmee in het voordeel uit van belanghebbende. Belanghebbende heeft de juistheid van de door UHT genoemde data niet betwist.
De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat het hanteren van een verkeerde start- en einddatum in dit geval niet noopt tot herroeping van het bestreden besluit. Het verschuiven van de data waarover de vergoeding van immateriële schade wordt berekend naar de juiste data zou niet leiden tot een hogere vergoeding. Belanghebbende heeft hierbij dus geen belang. Derhalve adviseert de Commissie UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Indien en voor zover belanghebbende van mening is dat zij meer schade heeft geleden dan het in de definitieve compensatiebeschikking toegekende bedrag, dient zij een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de CWS.
Ingebrekestelling
Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende onder verwijzing naar jurisprudentie gesteld dat zij recht heeft op een dwangsom van tweemaal € 1.442,00 voor de jaren 2007 en 2008, omdat B/T destijds te laat op haar twee bezwaarschriften heeft beslist en dat haar (nieuwe) bezwaarschrift van 4 juni 2012 opgevat dient te worden als een ingebrekestelling.
In de aanvullende reactie van 2 februari 2024 heeft UHT toegelicht dat de vraag in hoeverre mogelijk sprake is van een nieuwe ingebrekestelling en of hierdoor nog dwangsommen zouden worden verbeurd, buiten de reikwijdte van de Wht valt.
De stelling van belanghebbende dat sprake is van een nieuwe ingebrekestelling en de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd vallen ook naar het oordeel van de Commissie buiten het kader van deze procedure. De Commissie zal ter zake niet adviseren.
Herbeoordeling
Belanghebbende stelt dat zij meerdere aanvragen KOT heeft ingediend, maar dat het voor zover het gaat om de jaren 2005 en 2006 niet duidelijk is of op haar aanvragen is beslist en - als er een besluit is genomen - wat de inhoud van het besluit (of de besluiten) is geweest. Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde verklaard dat dit onderdeel van bezwaar géén betrekking heeft op het toeslagjaar 2005.
UHT heeft in haar schriftelijke reactie toegelicht dat deze bezwaargrond wordt gezien als een verzoek om herbeoordeling en dat het bezwaarschrift, voor zover het dit onderdeel betreft, teruggestuurd zal worden naar de primaire afdeling voor verdere afhandeling. De Commissie dringt er bij UHT op aan om daarop zo snel mogelijk een terugkoppeling te geven en om belanghebbende te voorzien van alle informatie die zij nodig heeft voor het indienen bij CWS van een verzoek tot vergoeding van haar werkelijke schade.
Proceskostenvergoeding
Belanghebbende verzoekt om een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien de bezwaren naar het oordeel van de Commissie ongegrond zijn, adviseert de Commissie belanghebbende geen vergoeding van proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter