Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-00626

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 14 april 2021 met kenmerk UHT-DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 26 mei 2021

Hoorzitting: 15 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 30 mei 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar van belanghebbende gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding
toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 25 mei 2021 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 14 april 2021 (met kenmerk UHT-DC I).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 46.928,- voor de jaren 2008 tot en met 2011.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna Wht) in werking getreden. Op grond van de artikelen 9.2 en 8.6 Wht worden de in dit geval bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 19 november 2019 en 11 juni 2020 een
    herbeoordelingsverzoek ingediend voor de KOT over de jaren 2008 t/m 2011.
  • Bij brief van 29 januari 2021 heeft de UHT belanghebbende een vooraankondiging van de voorlopige compensatieberekening toegezonden. Daarbij is een bedrag aan
    compensatie toegekend van € 46.745,-.
  • Bij beschikking van 14 april 2021 (met kenmerk: UHT-DC I) is vastgesteld dat
    belanghebbende over de toeslagjaren 2008 tot en met 2011 recht heeft op
    compensatie. Het definitieve compensatiebedrag is € 46.928,-.
  • Bij brief van 25 mei 2021 heeft gemachtigde bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Bij brief van 16 augustus 2021 heeft gemachtigde de gronden van het bezwaar
    aangevuld.
  • Op 17 juli 2023 heeft UHT schriftelijk op de bezwaargronden van belanghebbende
    gereageerd.
  • Op 15 mei 2024 heeft ten behoeve van het bezwaar van belanghebbende een
    hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Gemachtigde stelt dat de bestreden beschikking in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De Commissie overweegt in dit verband dat UHT weliswaar de
compensatieberekening bij het uitbrengen van het bestreden besluiten niet voldoende
toegelicht heeft, maar de Commissie is van oordeel dat UHT met de in de schriftelijke reactie van 29 juni 2023 gegeven toelichting en de daarbij overgelegde stukken voldoende duidelijkheid over de berekening heeft gegeven. De Commissie acht de bestreden besluiten daarmee inmiddels voldoende onderbouwd. Dit laat echter onverlet dat de beschikking niet zorgvuldig tot stand is gekomen ten aanzien van de hierna volgende punten.

Compensatieberekening 2010
UHT heeft ambtshalve opgemerkt dat bij de compensatieberekening over 2010 niet is
uitgegaan van de juiste neerwaartse beschikking, waardoor niet het juiste bedrag onder a) is gehanteerd. Dit bedrag had gezien de beschikking van 4 december 2009, op grond waarvan het voorschot eerst neerwaarts werd gecorrigeerd, € 5.892,- moeten zijn. Hieruit volgt dat ook de onderdelen c), e), h) en o) moeten worden aangepast.
De Commissie kan zich vinden in het voorgaande standpunt, en adviseert UHT de berekening als zodanig aan te passen.

Vergoeding voor immateriële schade (onderdeel n)
Belanghebbende stelt dat de vergoeding voor immateriële schade € 42,000,- moet zijn. UHT heeft hierop uiteengezet hoe de vergoeding is berekend, en merkt op dat de Wht geen ruimte biedt om deze anders te berekenen en een hogere vergoeding toe te kennen. UHT constateert ambtshalve dat in de primaire beschikking is uitgegaan van een onjuiste startdatum.

Voor zover belanghebbende betoogt dat het forfaitaire bedrag van € 500 per maand een te laag bedrag zou zijn voor haar situatie, volgt de Commissie haar niet. De Commissie wijst erop dat in het geval van compensatie op grond van artikel 2.1 Wht een forfaitaire compensatie wordt toegekend, waarmee gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel dat zij ondervonden hebben, vergoed krijgen. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door B/T hoger is dan de (deels) forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, dan kan belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dat geldt ook voor
immateriële schade.

De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt ten aanzien van de startdatum voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade. Deze moet op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht worden berekend vanaf de datum van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert daarnaast een voor belanghebbenden begunstigend beleid, waarbij wordt uitgegaan van de datum van de eerste vooringenomen handeling door de B/T. Omdat er in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn waaruit een dergelijke vooringenomen handeling voorafgaand aan het eerste neerwaartse correctiebesluit blijkt, adviseert de Commissie UHT om de vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 7 januari 2010 tot de datum van de beslissing op bezwaar.

Rentevergoeding gemiste KOT (onderdeel o)
De Commissie neemt met instemming kennis van de toezegging van UHT dat de einddata van het tijdvak voor de berekening van de rente gemiste KOT in alle vier de toeslagjaren ten voordele van belanghebbende in de beschikking op bezwaar zullen worden aangepast. Voor het toeslagjaar 2010 geldt dat de berekening moet doorlopen tot aan de te nemen beslissing op bezwaar, omdat in dat jaar de grondslag van de rente berekening is veranderd.

Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bezwaar van belanghebbende gegrond.
Werkelijke schade Belanghebbende stelt dat hij meer schade heeft geleden dan het in de definitieve compensatiebeschikking toegekende bedrag. De Commissie overweegt dat bij compensatie op grond van de Wht aan gedupeerde ouders niet steeds het werkelijke nadeel wordt vergoed dat zij hebben ondervonden. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke schade als gevolg van het handelen door BD/T hoger is dan de deels forfaitaire compensatie uit hoofde van artikel 2.3 Wht, kan de ouder op grond van artikel 2.1 lid 3 Wht in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder moet daartoe dan wel een verzoek tot vergoeding van de werkelijke schade indienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan CWS. Dit kan online via www.werkelijkeschade.nl.

Proceskosten
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie gegrond is en leidt tot
herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (gegrond bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • Het bezwaar gegrond te verklaren;
  • De compensatieberekening over 2010 aan te passen zoals omschreven in de
    schriftelijke reactie;
  • De rentevergoeding over gemiste KOT te berekenen zoals uiteengezet in de schriftelijke reactie, waarbij deze over toeslagjaar 2010 moet worden berekend tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • De vergoeding voor immateriële schade te berekenen vanaf 7 januari 2010 tot aan de datum van de beslissing op bezwaar;
  • De aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal opnieuw te berekenen.
  • Een vergoeding voor proceskosten voor deze bezwaarprocedure toe te kennen van 2
    punten met een wegingsfactor 2.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter